ECLI:NL:RBDHA:2025:16844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
NL25.37981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de informatieplicht van de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 7 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 25 augustus 2025 is de vreemdeling verschenen, met een tolk, en de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister niet heeft aangetoond dat hij aan zijn informatieplicht heeft voldaan, omdat een Arabisch document aan het dossier was toegevoegd dat niet door de rechtbank kon worden gelezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, gezien het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling eerder niet is teruggekeerd naar Algerije en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de motivering van de minister.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 augustus 2025, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.37981
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Jafoute. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
De informatieplicht
2. Eiser voert aan dat de minister niet heeft aangetoond dat hij aan zijn informatieplicht, die volgt uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), heeft voldaan. De minister heeft namelijk aan het dossier een stuk in het Arabisch toegevoegd, dat niet gelezen kan worden door de rechtbank. Bovendien blijkt ook niet door wie het stuk vertaald is, en dus evenmin of dit door een beëdigd vertaler is gebeurd. Dit staat ook niet op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 5 augustus 20241, waarin is geoordeeld dat van de in die procedure door de vreemdeling ingediende en uit het Chinees vertaalde stukken niet kon worden vastgesteld dat deze door een beëdigd vertaler waren
1. NL24.26558 (niet gepubliceerd).
opgesteld en dat die stukken daarom door de minister terecht buiten beschouwing zijn gelaten.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Het stuk dat aan het dossier is toegevoegd, betreft een vertaling van de maatregel van bewaring. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de informatieplicht, om eiser ‘in een taal die hij verstaat’ op de hoogte te stellen van de aspecten die genoemd worden in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting medegedeeld dat haar ambtshalve bekend is dat dergelijke stukken worden opgemaakt door een vertaalbureau dat beschikt over beëdigde vertalers. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.

De gronden van de maatregel van bewaring

4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Het lichter middel
6. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft immers aangegeven dat hij terug wil naar Algerije, hij heeft een vrijwilligersbrief ondertekend en heeft contact opgenomen met familie in het buitenland.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft eerder aangegeven dat hij niet wil terugkeren naar Algerije, en is op 11 januari 2019 en 7 januari 2022 met onbekende bestemming vertrokken, waardoor hij niet in beeld was van de autoriteiten. Een lichter middel biedt daarom – ook nu eiser zich in bewaring meewerkend opstelt – onvoldoende garantie dat eiser daadwerkelijk naar Algerije zal terugkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Het zicht op uitzetting
8. Eiser voert aan dat in de maatregel van bewaring weliswaar is aangekruist dat niet is gebleken dat hij de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer, maar dat dit niet verder is toegelicht.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een standaardmotivering geaccepteerd wordt als genoegzame motivering van het zicht op uitzetting.2 De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 mei 2024 geoordeeld dat er voor Algerije in het algemeen weer kan worden aangenomen dat er zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn.3 De rechtbank ziet geen aanknopingspunten dat er in het geval van eiser geen zicht op uitzetting is. Op 8 augustus 2025 is een aanvraag voor een laissez-passer ingediend bij de Algerijnse autoriteiten, en uit het vertrekgesprek van 19 augustus 2025 blijkt dat de consul heeft aangegeven graag met eiser in gesprek te willen gaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3487.
3 Uitspraak van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.