ECLI:NL:RBDHA:2025:16852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
NL25.37980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 3 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 7 augustus 2025 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de bewaring onrechtmatig was en of eiser recht had op schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 25 augustus 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de argumenten van eiser dat de maatregel in een andere plaats zou zijn opgelegd dan waar hij was gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een verschrijving en dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de maatregel noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit van eiser.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de informatieplicht van de minister beoordeeld, maar oordeelde dat de minister aan zijn verplichtingen had voldaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.37980
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 7 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Jafoute. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Locatie inbewaringstelling

3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat daarin staat dat de maatregel is opgelegd in [plaats 1] . Uit het dossier blijkt dat eiser is gehoord in [plaats 2] , wat er niet mee rijmt dat de maatregel in [plaats 1] zou zijn opgelegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat uit het dossier blijkt dat sprake is van een verschrijving. Eiser is namelijk voorafgaand aan de bewaring gehoord in [plaats 2] door dezelfde ambtenaar die de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Het is dus duidelijk dat de maatregel is opgelegd in [plaats 2] . De gemachtigde van de minister heeft op de zitting ook navraag gedaan bij de regievoerder, en die heeft bevestigd dat eiser in [plaats 2] in bewaring is gesteld. De rechtbank kan de toelichting van de minister volgen, ook gelet op het gedingstuk Aanmelding/Transport Vreemdeling van 4 augustus 2025, waaruit blijkt dat eiser in [plaats 2] in bewaring is gesteld. Nu sprake is van een kennelijke verschrijving, is geen sprake van een gebrek dat maakt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De beroepsgrond slaagt niet.

Duur verblijf politiecel

5. Eiser voert aan dat uit het dossier niet blijkt dat hij tijdig vanuit de politiecel is overgeplaatst naar het [locatie] .
6. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is op 3 augustus 2025 om 12:57 uur in een politiecel in bewaring gesteld. De maximale duur voor verblijf in een politiecel van 24 uur vangt aan op het moment dat eiser in bewaring is gesteld.1 De gemachtigde van de minister heeft op de zitting navraag gedaan bij de regievoerder. Die heeft laten weten dat eiser op 4 augustus 2025 om 12.02 uur is geplaatst in het [locatie] . Eiser is dus tijdig overgeplaatst. De beroepsgrond slaagt niet.

Informatieplicht

7. Eiser voert aan dat de minister niet heeft aangetoond dat hij aan zijn informatieplicht, die volgt uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), heeft voldaan. De minister heeft namelijk aan het dossier een stuk in het Arabisch toegevoegd, dat niet gelezen kan worden door de rechtbank. Bovendien blijkt ook niet door wie het stuk vertaald is, en dus evenmin of dit door een beëdigd vertaler is gebeurd. Dit staat ook niet op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 5 augustus 20242, waarin is geoordeeld dat van de in die procedure door de vreemdeling ingediende en uit het Chinees vertaalde stukken niet kon worden vastgesteld dat deze door een beëdigd vertaler waren opgesteld en dat die stukken daarom door de minister terecht buiten beschouwing zijn gelaten.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Het stuk dat aan het dossier is toegevoegd, betreft een vertaling van de maatregel van bewaring. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de informatieplicht, om eiser ‘in een taal die hij verstaat’ op de hoogte te stellen van de aspecten die genoemd worden in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting medegedeeld dat haar ambtshalve bekend is dat dergelijke
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2181.
2 NL24.26558 (niet gepubliceerd).
stukken worden opgemaakt door een vertaalbureau dat beschikt over beëdigde vertalers. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag en gronden van de maatregel van bewaring
9. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw laten vallen. De rechtbank beoordeelt dus of eiser op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring mocht stellen.
10. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4c en 4d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden konden de maatregel van bewaring dragen. Verder heeft eiser geen gegevens verstrekt ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. De minister mocht eiser dus op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring stellen.
Lichter middel
12. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, zoals plaatsing in een asielzoekerscentrum.
13. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de hierboven besproken gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verder is in de maatregel van bewaring terecht opgemerkt dat eiser in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen omstandigheden heeft aangevoerd die moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.

Zicht op uitzetting

14. Eiser voert aan dat in de maatregel van bewaring weliswaar is aangekruist dat niet is gebleken dat hij de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer, maar dat dit niet verder is toegelicht.
15. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraken van 26 januari 20183 en 12 september 20194 volgt dat voor een bewaring krachtens 59b, eerste lid, van de Vw zicht op uitzetting geen voorwaarde is. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
Ambtshalve toetsing
16. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 september 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.