ECLI:NL:RBDHA:2025:16862
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. Hanssen - Telman
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 13 juni 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 5 september 2025, waar eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 1 augustus 2025 rechtmatig was.
De rechtbank oordeelt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt, ondanks de stelling van eiser dat er sinds de aanvraag van een laissez-passer op 5 februari 2025 geen reactie is gekomen van de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat het tijdsverloop sinds de aanvraag niet zodanig lang is dat dit leidt tot de conclusie dat er geen laissez-passer zal worden afgegeven. Eiser weigert bovendien medewerking aan zijn uitzetting, wat de rechtbank als een belangrijke factor beschouwt. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er geen aanleiding is voor een lichter middel, zoals een meldplicht.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat de omstandigheden van de zaak geen aanleiding geven om de voortzetting van de bewaring in twijfel te trekken.