ECLI:NL:RBDHA:2025:16864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
NL25.40935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Egyptische vreemdeling en zicht op uitzetting naar Egypte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Egyptische vreemdeling. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 20 juli 2025 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren via telehoren en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar Egypte is, ondanks de zorgen van eiser dat de Egyptische autoriteiten geen laissez-passer (lp) zullen afgeven. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en de voortgang van het lp-traject, waarbij de minister heeft aangegeven dat er binnenkort onderzoek zal worden gedaan naar de identiteit van eiser. De rechtbank concludeert dat de gang van zaken voldoende voortvarend is en dat er geen aanleiding is voor een lichter middel, zoals een meldplicht. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40935

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 20 juli 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het Justitieel Complex Schiphol. De gemachtigde van eiser en een tolk zijn verschenen op de rechtbank in Groningen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 5 augustus 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 1 augustus 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Wat vindt eiser?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat zicht op uitzetting ontbreekt, omdat de Egyptische autoriteiten naar verwachting geen laissez-passer (lp) ten behoeve van eiser zullen afgeven. De lp-aanvraag dateert al van bijna één jaar geleden en ondanks de rappels hebben de Egyptische autoriteiten geen enkele reactie gegeven. Eiser merkt daarbij op dat hij wel degelijk de juiste persoonsgegevens heeft opgegeven. Verder merkt eiser op dat de bewaring steeds zwaarder op hem drukt en een lichter middel, zoals een meldplicht, op zijn plaats is.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Egypte in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 november 2024. [3] Hierin zijn de uitzettingscijfers naar Egypte opgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Voor eiser is een lp-traject opgestart en is niet gebleken dat de Egyptische autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor hem te zullen afgeven. Op de zitting is daarnaast door de minister aangegeven dat DIA [4] op korte termijn de liaison-officer in Egypte zal verzoeken onderzoek te doen naar de identiteit van eiser. Mogelijk zal dit onderzoek inzicht geven in de reden waarom het afgeven van een lp langer duurt. Aan de hand van de uitslag daarvan zal de minister bepalen welke verdere vervolgstappen noodzakelijk zijn.
6. Nu het onderzoek nog loopt en de minister gezien de duur van het lp-traject op korte termijn extra onderzoek zal doen is, de rechtbank van oordeel dat deze gang van zaken voor nu voldoende voortvarend is. Uit de voortgangsrapportage blijkt bovendien dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 15 augustus 2025 en 4 september 2025 schriftelijk aan de lp-aanvraag is gerappelleerd en op 26 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiser nog steeds weigert mee te werken aan zijn uitzetting. De langere duur van de bewaring komt vooralsnog dan ook voor zijn rekening en risico.
7. De rechtbank heeft in de uitspraak van 5 augustus 2025 geoordeeld dat het toepassen van een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in onderhavige procedure geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te oordelen dat een lichter middel nu wel zou kunnen volstaan of dat de voortzetting van de vreemdelingenbewaring niet langer gerechtvaardigd zou zijn. De enkele stelling van eiser dat de bewaring hem zwaar valt, maakt dit niet anders.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.NL25.33486.
4.Directie Internationale Aangelegenheden.