Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49774
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Senegalese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 17 november 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 9 december 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1. De rechtbank heeft beroep op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, B.J. Kane als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij niet kan terugkeren naar Senegal omdat hij homoseksueel is.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
de homoseksualiteit.
6. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser deels geloofwaardig. De gestelde Senegalese nationaliteit en herkomst van eiser wordt gevolgd, maar de gestelde identiteit niet. Eiser heeft namelijk onvoldoende documenten gegeven (hij heeft zijn Senegalese paspoort verscheurd) en heeft daar geen goede verklaring voor. Eiser kan daardoor volgens de minister ook niet op grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd.
De gestelde homoseksualiteit acht de minister ongeloofwaardig, omdat eisers verklaringen daarover geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. De minister heeft hierover het volgende opgemerkt:
- Eiser heeft onsamenhangend, oppervlakkig en algemeen verklaard over wat homoseksualiteit voor hem betekent;
- Eisers verklaringen over de ontdekking en het ontstaan van zijn homoseksuele gevoelens zijn summier, oppervlakkig en kunnen niet worden gevolgd;
- Eiser heeft summier en vaag verklaard over de positie van homoseksuelen in Senegal;
- Eisers verklaringen over de relatie van homoseksualiteit en zijn religie zijn summier en onpersoonlijk;
- Eisers verklaringen over zijn eerste relatie met [A] zijn algemeen en oppervlakkig;
- Eisers verklaringen over zijn relatie met [B] zijn onsamenhangend en oppervlakkig;
- Eisers verklaringen over zijn betrapping met [B] zijn onsamenhangend en vaag;
- Eisers kennis van LHBTI (organisaties) is summier;
- Eisers kennis van LHBTI in Nederland is summier;
- Eiser verklaart oppervlakkig voor wie hij vreest;
- Eisers verklaringen over de periode tot zijn vertrek zijn vaag.
Dat eiser afkomstig is uit Senegal is volgens de minister geen aanleiding om een vergunning te verlenen. Uit bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en de herbeoordeling van 21 augustus 2023 blijkt namelijk dat Senegal een veilig land van herkomst is. Dat geldt niet voor LHBTI, maar eiser behoort niet tot deze uitzonderingsgroep omdat zijn homoseksualiteit ongeloofwaardig wordt geacht. De minister concludeert daarom tot afwijzing van de asielaanvraag.
Geen correcties en aanvullingen op het nader gehoor
7. Eiser voert aan dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om het nader gehoor met een advocaat te bespreken en daarop correcties en aanvullingen in te dienen. Vanwege de drukte in november 2024 op Schiphol door de gelijktijdige komst van veel asielzoekers uit Afrika werden vreemdelingen destijds op spreekuurbasis (door verschillende gemachtigden) geholpen. De Raad voor Rechtsbijstand had mr. Chen als gemachtigde toegewezen om het nader gehoor te bespreken, maar op die dag bleek dat het nader gehoor nog niet af was. Mr. Chen heeft daarom alleen correcties en aanvullingen ingediend op het aanmeldgehoor. Voor het bespreken van het nader gehoor is vervolgens geen nieuwe gemachtigde toegewezen. Er is wel een gemachtigde toegewezen voor het indienen van een zienswijze, mr. Bondam. Volgens eiser is het bestreden besluit door het ontbreken van correcties en aanvullingen op
het nader gehoor onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Volgens eiser leent de beroepsprocedure zich er niet voor om dit alsnog te herstellen.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft op de zitting opgemerkt dat eiser de minister van deze gang van zaken niet op de hoogte heeft gesteld. Uit de zienswijze blijkt ook niet dat mr. Bondam niet over het nader gehoor beschikte en niet wist dat daarop geen correcties en aanvullingen waren ingediend, zoals de gemachtigde van eiser stelt. Dat is ook anderszins niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het op de weg lag van mr. Bondam om in de zienswijze naar voren te brengen dat eiser het nader gehoor niet met een advocaat heeft kunnen bespreken. Dan had de minister eiser alsnog in de gelegenheid kunnen stellen om correcties en aanvullingen in te dienen, en dit kunnen meenemen in het bestreden besluit. Dat mr. Bondam dit heeft nagelaten komt voor rekening en risico van eiser. Verder heeft eiser ook in beroep geen correcties en aanvullingen ingediend op het nader gehoor. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn standpunt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
De geloofwaardigheidsbeoordeling
9. Eiser voert aan dat de geloofwaardigheidsbeoordeling volgens artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en de uitwerking daarvan in Werkinstructie (WI) 2024/6 een onjuiste interpretatie is van artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn (Kri)1. Allereerst worden in de Nederlandse taalversie de woorden “voordeel van de twijfel” en “geloofwaardigheid” gebruikt, wat niet overeenkomt met de Engelse, Franse en Duitse taalversies. Eiser wijst daartoe op het advies “De geloofwaardigheid gewogen” van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) van mei 2016. Verder vereist het Unierecht geen volledige onderbouwing met objectief bewijs om verklaringen als niet geloofwaardig aan te merken. Pas als niet is voldaan aan de voorwaarden (a t/m e) in art. 4, vijfde lid, aanhef en onder a t/m e, van de Kri, dan kan aanvullend bewijs nodig zijn, waarbij er ook een samenwerkingsplicht is. Bij de beoordeling of aan de voorwaarden is voldaan moet ook rekening gehouden worden met alle andere relevante gegevens van de zaak. Eiser wijst daartoe op het arrest van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) van 29 juni 20232, met name r.o. 89-92, de publicatie “Evidence and credibility assessment in the context of the Common European Asylum System” van European Union Agency for Asylum (EUAA) van februari 2023 en het online artikel “Minder vaak het voordeel van de twijfel, wijziging van de geloofwaardigheidsbeoordeling” van [C] van 12 juni 2024. Volgens eiser voldoet WI 2024/6 daar niet aan.
Eiser wijst er verder op dat deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, bij tussenuitspraak van 7 januari 20253 prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJEU over de geloofwaardigheidsbeoordeling. Eiser verzoekt de rechtbank om zich bij deze prejudiciële vragen met aanvullende vragen aan te sluiten, of om de zaak aan te houden totdat er antwoord is van het HvJEU.
10. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 31, zesde lid, van de Vw staat:
“Indien de vreemdeling zijn verklaringen of een deel van zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, worden deze verklaringen geloofwaardig geacht en wordt de vreemdeling het voordeel van de twijfel gegund, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de vreemdeling heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven;
alle relevante elementen waarover de vreemdeling beschikt, zijn overgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;
de verklaringen van de vreemdeling zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag;
e vreemdeling heeft zijn aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten; en
vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.”
Deze tekst komt overeen met de Nederlandse taalversie van artikel 4, vijfde lid, van de Kri. Uit de Engelse, Franse en Duitse taalversies blijkt dat de strekking van dit artikel is dat in het geval van ontbreken van bewijsmateriaal voor een aantal van de verklaringen van de asielzoeker, de beoordelende autoriteit geen onderbouwing van de verklaringen kan verlangen indien is voldaan aan de vijf genoemde voorwaarden. Eiser wijst er op zichzelf terecht op dat de woorden “voordeel van de twijfel” en “geloofwaardigheid” in de Engelse, Franse en Duitse taalversies niet voorkomen. De rechtbank acht dit echter onvoldoende voor de conclusie dat artikel 31, zesde lid, van de Vw onverbindend is. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het gebruik van de woorden “voordeel van de twijfel” en “geloofwaardigheid” tot een andere toepassing van artikel 4, vijfde lid, van de Kri moet leiden.
11. In WI 2024/6 staat vervolgens dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas in twee stappen plaatsvindt. In stap 1 worden de feiten en omstandigheden geïdentificeerd en wordt het asielrelaas vastgesteld. Het asielrelaas bestaat alleen uit de feiten en omstandigheden die verband houden met of relevant zijn voor de beoordeling of de vreemdeling te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Een asielrelaas kan bestaan uit één of meerdere (losse) asielmotieven. Onder het asielmotief vallen de feiten en omstandigheden die voor de vreemdeling reden vormen voor het aanvragen van bescherming. In stap 2 wordt de geloofwaardigheid van het asielmotief beoordeeld. Daarbij wordt eerst beoordeeld of het asielmotief voldoende is onderbouwd met objectieve bewijsstukken (stap 2a). Als een asielmotief niet of onvoldoende kan worden onderbouwd met objectieve documenten wordt een geloofwaardigheidstoets toegepast om tot een oordeel te komen over de geloofwaardigheid (stap 2b). In dat geval wordt getoetst aan de vijf cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw. Als het asielmotief onvoldoende is onderbouwd met documenten en de vreemdeling niet voldoet aan één of meerdere van de vijf voorwaarden, is het asielmotief niet geloofwaardig.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk dat de minister eerst heeft beoordeeld of eiser objectieve documenten heeft ingediend (stap 2a). Als dergelijke documenten aanwezig zouden zijn, is een uitgebreide geloofwaardigheidsbeoordeling namelijk niet noodzakelijk. Dat het in het geval van eiser gaat om een LHBTI-motief maakt dit niet anders. Hoewel de minister heeft erkend dat er niet snel objectieve documenten aanwezig zullen zijn die de gestelde homoseksualiteit van eiser geheel kunnen
onderbouwen, is het niet bij voorbaat uitgesloten dat het asielmotief gedeeltelijk kan worden onderbouwd met objectieve documenten. Daarbij komt dat de vaststelling van de minister dat er geen objectieve documenten zijn overgelegd, niet betekent dat het asielmotief per definitie ongeloofwaardig wordt geacht. Dit volgt namelijk niet uit WI 2024/6. In deze werkinstructie staat dat de minister bij stap 2b rekening houdt met de omstandigheid dat van een vreemdeling doorgaans niet verwacht kan worden dat hij zijn relaas volledig met bewijsmateriaal staaft. Ook het bestreden besluit bevat geen aanknopingspunten dat de minister het asielmotief van eiser op voorhand ongeloofwaardig vindt omdat geen objectieve documenten zijn overgelegd. Uit het bestreden besluit volgt dat de minister de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser heeft beoordeeld en deze verklaringen ongeloofwaardig vindt, omdat deze geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Om die reden is de gestelde homoseksualiteit van eiser ongeloofwaardig geacht. De beoordeling van de verklaringen van eiser hebben dan ook een prominente rol gekregen bij de besluitvorming. In zoverre wordt in deze zaak geen wezenlijk verschil geconstateerd met de geloofwaardigheidsbeoordeling zoals die met toepassing van WI 2014/10 zou zijn verricht. De minister heeft dat op de zitting ook bevestigd. De minister heeft daarbij opgemerkt dat, hoewel dit niet expliciet uit WI 2024/6 volgt, er nog steeds een integrale geloofwaardigheidstoets wordt verricht. Ook de door eiser aangehaalde literatuur en jurisprudentie vormen geen aanleiding voor het oordeel dat de door de minister gehanteerde werkwijze onredelijk is, dan wel strijdig is met wetgeving of rechtspraak. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen of om de zaak aan te houden totdat er antwoord is van het HvJEU. De beroepsgrond slaagt niet.
De identiteit, nationaliteit en herkomst
13. Eiser voert aan dat de minister niet heeft meegewogen dat hij zijn paspoort heeft verscheurd, omdat hij bang was teruggestuurd te worden naar Senegal.
14. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het voornemen, op p. 3, is de minister ingegaan op het betoog van eiser dat hij zijn paspoort verscheurde omdat hij bang was teruggestuurd te worden. De minister heeft toegelicht dat dit geen verschoonbare reden is. Eiser was namelijk op weg was naar de Verenigde Staten waarvoor hij een paspoort nodig had om verder te reizen. Niet kan worden ingezien dat eiser enkel doordat een man die hij niet kende hem vertelde dat Senegalezen met een tussenstop op Amsterdam niet door mochten vliegen, een belangrijk document als zijn paspoort zomaar zou verscheuren. De rechtbank kan de minister hierin volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiser voert aan dat de minister in strijd met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 april 20234 niet duidelijk heeft gemaakt welke feitelijkheden hij heeft meegewogen en hoe hij rekening heeft gehouden met de culturele achtergrond of het opleidingsniveau van eiser. Eiser wijst erop dat hij in totaal 6 jaar op school heeft gezeten en is opgegroeid bij zijn streng religieuze schoonouders. Ook is homoseksualiteit in Senegal strafbaar en heerst er veel schaamte. Eiser moest in het kader van zijn asielaanvraag voor het eerst over zijn homoseksualiteit praten en voelde zich ongemakkelijk. Ook blijkt uit het verslag van het nader gehoor, bijvoorbeeld op p. 17, dat eiser een aantal keer de vraag niet begreep.
16. De rechtbank overweegt als volgt. Op p. 4 van het voornemen heeft de minister over het referentiekader van eiser opgenomen dat rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat eiser op zijn 32e zijn homoseksualiteit ontdekte, en is opgegroeid bij zijn oma en opa. De minister past dit ook toe, bijvoorbeeld op p. 6 van het voornemen: “Dat u bij uw opa en oma hebt geleefd voor lange tijd, is nog geen verschoonbare reden om niet te weten hoe er met homoseksualiteit in families wordt omgegaan”, en op p. 7 van het voornemen: “Met name omdat u bent opgegroeid in een islamitische omgeving en daarin hebt geleefd voor 32 jaar, mag van u verwacht worden dat u uitgebreider kunt verklaren over uw gevoel bij het loslaten van deze religie door uw homoseksuele gevoelens.” Uit p. 5 van het voornemen blijkt dat ook is betrokken dat eiser in zijn jeugd naar school is gegaan (en daarmee het opleidingsniveau van eiser): “Nu u niet uw hele leven hebt gewerkt en u wel naar school bent gegaan in uw jeugd, mag van u verwacht worden dat u enigszins kunt verklaren over uw gedachtes over het gebrek aan gevoelens voor vrouwen of mannen.” Over de stelling van eiser dat de minister geen rekening heeft gehouden met zijn culturele achtergrond (de strafbaarheid en de schaamte over homoseksualiteit in Senegal), heeft de minister op de zitting opgemerkt dat dit eigenlijk al “ingebakken” zit in de beoordeling van de minister. Eiser, afkomstig uit Senegal, vraagt immers asiel vanwege zijn homoseksualiteit. Dan mag de minister, ondanks dat in het land van herkomst een groot taboe rust op homoseksualiteit, van eiser wel verwachten dat hij kan uitleggen waarom hij asiel vraagt. De rechtbank ziet verder in het verslag van het nader gehoor geen aanknopingspunten dat de communicatie tijdens het nader gehoor niet goed verliep of dat eiser onvoldoende gelegenheid heeft gehad om te verklaren. Op p. 18 blijkt bijvoorbeeld dat eiser de vraag uiteindelijk wel heeft begrepen en dat de hoormedewerker nadere vragen heeft gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
De geloofwaardigheid van de homoseksualiteit
17. De rechtbank is van oordeel dat de minister de homoseksualiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, omdat eisers verklaringen daarover geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. De rechtbank licht dat hieronder toe.
18. De minister mocht zich op het standpunt stellen dat eiser onsamenhangend, oppervlakkig en algemeen heeft verklaard over wat homoseksualiteit voor hem betekent en dat hij summier en vaag heeft verklaard over de positie van homoseksuelen in Senegal. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de minister dit niet aan hem mocht tegenwerpen, omdat hij constant werkte, geen tijd had om zich bezig te houden met relaties en pas kort wist dat hij homoseksueel was. Dat neemt niet weg dat eiser stelt dat hij zich op zijn 32e wel bewust is geworden van zijn homoseksualiteit, en dat daarom van hem verwacht mag worden dat hij daarover (en over de positie van homoseksuelen in Senegal) kan verklaren. Verder heeft de minister de verklaringen van eiser over de betrapping met [B] onsamenhangend en vaag kunnen vinden. Eiser betoogt in dit verband dat onduidelijk is waarom hij niet het risico zou hebben genomen om seks te hebben in de vrachtwagen met [B] (aangezien dit overal in Senegal risicovol is) en dat de minister er ook ten onrechte vanuit gaat dat hij de ramen kon bedekken. Dit betoog treft geen doel, alleen al omdat dit niet afdoet aan de vage verklaringen van eiser over de betrapping en ontsnapping. De minister mocht daarover aan eiser tegenwerpen dat niet valt in te zien hoe eiser na de
betrapping in de vrachtwagen tijd had om zich aan te kleden en probleemloos weg kon lopen. Daarnaast mocht de minister zich op het standpunt stellen dat eiser oppervlakkig heeft verklaard voor wie hij vreest. Eiser stelt dat de minister hem niet mag tegenwerpen dat de genoemde namen onvoldoende zijn, omdat de hoormedewerker tegen eiser op p. 10 van het nader gehoor heeft gezegd dat hij niet meer namen hoefde te noemen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister aan eiser tegenwerpt dat hij
enkelnamen noemt. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting toegelicht dat dus niet aan eiser wordt tegengeworpen dat hij onvoldoende namen noemt, maar dat eiser met het enkel noemen van namen (ook al waren het er honderd) zijn vrees onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat de minister met deze tegenwerping miskent dat homoseksualiteit in Senegal strafbaar is. Dat neemt namelijk niet weg dat van eiser verwacht mag worden dat hij zijn verklaringen dat hij vreest voor medechauffeurs en wijkbewoners nader toelicht. Verder heeft de minister aan eiser kunnen tegenwerpen dat zijn verklaringen over de ontdekking en het ontstaan van zijn homoseksuele gevoelens summier en oppervlakkig zijn en niet kunnen worden gevolgd en dat zijn verklaringen over de relatie met [A] en daarna met [B] algemeen, onsamenhangend en oppervlakkig zijn. Eiser heeft deze tegenwerpingen in de gronden van beroep ook niet gemotiveerd betwist.
19. De rechtbank volgt eiser wel in zijn standpunt dat de minister er in het bestreden besluit ten onrechte vanuit gaat dat er in Senegal wordt gedemonstreerd. Op p. 8 van het voornemen staat namelijk: “Uw verklaringen van LHBTI organisaties in Senegal zijn summier. (…) Met uw 32 jaar levenservaring is het opmerkelijk dat u nooit iets hebt gehoord over LHBTI personen, organisaties of demonstraties. Uw verklaring dat het vaak geheim gehouden wordt, betekent niet dat er niet gedemonstreerd wordt of dat er geen organisaties zijn die voor deze belangen opkomen.” Verder kan de rechtbank net als eiser de stelling "Niet kan worden ingezien dat de relatie met [B] maakte dat u naar buiten wilde treden met uw homoseksualiteit, terwijl u eigenlijk verliefd was op [A] " op p. 10 van het voornemen niet goed volgen. Dat de motivering op deze punten gebrekkig is, doet naar het oordeel van de rechtbank echter niet af aan wat verder in het bestreden besluit is overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister, gelet op wat in r.o. 18 is overwogen, voldoende gemotiveerd waarom eiser met zijn verklaringen de gestelde homoseksualiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
De toegedichte homoseksualiteit
20. Eiser voert aan dat de minister had moeten beoordelen of de homoseksuele geaardheid hem gelet op zijn uiterlijk en gedrag zou kunnen worden toegedicht. De minister reageert ook ten onrechte niet op de zienswijze dat eiser betrapt is en daarom vanwege zijn vermeende seksuele voorkeur gevaar loopt.
21. De rechtbank overweegt als volgt. Op p. 18 en 19 van het nader gehoor staat het volgende:
“V: Duidelijk. Waarom denkt u dat hij u ging versieren? Liet u iets blijken of deed hij dat zomaar?
A: Dat weet ik niet, misschien mijn manier van doen of praten, hoe ik mij bewoog. Er werd mij heel vaak verteld dat ik als een vrouw praat.
V: Als mensen zoiets tegen u zeiden, dus dat u als een vrouw praat. Wat dacht u dan? Wat ging er toen in uw hoofd om?
A: Wat ik wou zeggen. God heeft mij zo gemaakt, ik kan niet anders praten. Elke keer als mensen mij daarop attendeerden is wat ik als antwoord gaf.”
Uit deze verklaringen en ook verder uit het nader gehoor valt naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken dat eiser vreest vanwege toegedichte homoseksualiteit. Eiser heeft dat in de zienwijze ook niet nader toegelicht en onderbouwd. Voor zover eiser de toegedichte homoseksualiteit in beroep als een nieuw asielmotief bedoelt aan te voeren, overweegt de rechtbank dat voor een beoordeling daarvan in deze beroepsprocedure geen plaats is. Eiser heeft namelijk ook in beroep geen nadere onderbouwing gegeven van dit asielmotief. Bovendien zou eiser daarover dan nader bevraagd moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.
De thema’s uit WI 2019/17
22. Eiser voert aan dat de minister bij de beoordeling van thema 1 (privéleven) en thema 2 (huidige en voorgaande relaties, homoseksuele contacten in het land van herkomst, contact of kennis LHBTI-groepen) uit de WI 2019/17 miskent dat eiser pas laat achter zijn homoseksuele gevoelens is gekomen en hierover dus weinig kan verklaren. Over thema 4 (discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst inclusief toekomstbeeld) heeft de minister volgens eiser onvoldoende doorgevraagd, en dit thema is volgens eiser ook ten onrechte niet in de beoordeling betrokken.
23. De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de verklaringen van eiser over thema 1 en 2 niet ten onrechte onvoldoende geacht. Dat minister heeft daarbij voldoende betrokken dat eiser stelt dat hij op zijn 32e achter zijn homoseksuele gevoelens is gekomen. Verder heeft de minister ook vragen gesteld over thema 4, bijvoorbeeld op p. 10 van het nader gehoor: “Stel dat u terugkeert naar Senegal. Wat gebeurt er met u?”. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat dit thema niet in de beoordeling is betrokken. De beroepsgrond slaagt niet .
Veilig land van herkomst
24. Eiser voert aan dat de minister zijn asielaanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, omdat Senegal niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser verwijst daartoe onder meer naar het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 4 oktober 20245 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 8 januari 20256.
5 ECLI:EU:C:2024:841.
25. De rechtbank stelt vast dat de minister de asielaanvraag van eiser niet alleen kennelijk ongegrond heeft verklaard omdat hij Senegal aanmerkt als veilig land van herkomst (artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw), maar ook omdat eiser waarschijnlijk te kwader trouw een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan (artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw). Uit de verklaringen van eiser blijkt immers dat hij met opzet zijn Senegalese paspoort heeft verscheurd. Alleen al om die reden is de asielaanvraag naar het oordeel van de rechtbank terecht kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank laat het betoog van eiser dat Senegal niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, daarom onbesproken.
Conclusie en gevolgen
26. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hogerberoep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.