ECLI:NL:RBDHA:2025:16892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
NL25.42124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

Op 12 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Roemeense nationaliteit heeft. Eiser was in Nederland in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had opgebouwd in Roemenië en Duitsland, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief had beëindigd. De rechtbank concludeerde dat eiser geen rechtmatig verblijf had en dat de maatregel van bewaring op de juiste grondslag was opgelegd. Eiser had geen bewijs geleverd van zijn verblijf in het buitenland en de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren onderbouwd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.42124

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. Het onderzoek is op 11 september 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Roemeense nationaliteit en is geboren op [datum] 1989.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in Roemenië en Duitsland bestendig verblijf heeft opgebouwd. Eiser zit daarom opnieuw in de vrije termijn en heeft rechtmatig verblijf in Nederland. De grond voor inbewaringstelling ontbreekt en de bewaring is derhalve onrechtmatig. Eiser heeft namelijk een adres en gezin in Roemenië en hij heeft daar gewerkt. Hij heeft in 2024 drie maanden in Duitsland gewoond, heeft ingeschreven gestaan in de bevolkingsadministratie van de gemeente Meerane en heeft legaal gewerkt. Eiser beschikte ook over een bankrekening en was verzekerd tegen ziektekosten. Het pasje van de ziektekostenverzekering zat bij zijn fouillering. Ook de inschrijving bij de gemeente in Duitsland was controleerbaar voor verweerder. Ten onrechte heeft verweerder hiernaar geen onderzoek gedaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Uit de beschikking van 18 augustus 2022, uitgereikt op 11 oktober 2022, volgt dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft op basis van het Unierecht. Deze beschikking is nog altijd van kracht. Alhoewel eiser op 17 april 2023 en 30 mei 2025 is uitgezet naar Roemenië, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd en dat zijn terugkeer geen voortzetting is van zijn eerdere verblijf in Nederland. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in Roemenië of in Duitsland een bestaan heeft opgebouwd. Ook is niet gebleken dat eiser het centrum van zijn persoonlijke of professionele belangen naar Roemenië of Duitsland heeft overgebracht. [2] Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 23 mei 2025 heeft eiser verklaard dat hij in Roemenië zwart heeft gewerkt door diverse klusjes te doen om zo aan geld te komen. Verder heeft hij verklaard niets te hebben gedaan. Dat eiser in Duitsland heeft gewoond en gewerkt, heeft hij niet onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij buiten Nederland bestendig verblijf heeft opgebouwd en dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel dragen.
6. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [5] Er is ook niet gesteld noch gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers verwijdering. [6]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:562.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Zie het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
6.Zie HvJEU, 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.