In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is op 11 juni 2023 ontvangen, en de minister had uiterlijk binnen zes maanden moeten beslissen. De termijn is echter verlengd met negen maanden, waardoor de minister tot 11 maart 2024 de tijd had om te beslissen. Eiser heeft de minister op 13 november 2023 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, wordt een langere termijn opgelegd. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank verbindt aan deze uitspraak een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast is het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser gelijk krijgt. De minister moet de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 23 januari 2025.