ECLI:NL:RBDHA:2025:17052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
09-077774-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij gewapende overval op juwelier met geweld en bedreiging

Op 11 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte die op 12 maart 2025 samen met twee anderen een gewapende overval heeft gepleegd op juwelier Lucardi in Den Haag. De verdachte en zijn medeverdachten bedreigden de winkelmedewerkers met een vuurwapen en sloegen met hamers de vitrines kapot om sieraden en geld te stelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, voldoende betrokkenheid had bij de overval en dat hij (voorwaardelijk) opzet had op het gebruik van geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 125 dagen jeugddetentie, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn beïnvloedbaarheid. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die ook slachtoffer was van een eerdere overval. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 09-077774-25
Datum uitspraak: 11 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzittingen van 5 juni 2025 (pro forma) en 28 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. D. de Vrught en de raadsvrouw van de verdachte is mr. H. Sazoglu te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 maart 2025 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, diverse sieraden en/of een geldbedrag, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Juwelier Lucardi (filiaal [adres 2] ),
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te
richten op/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- daarbij de woorden te roepen "Geld, geld, kassa, kassa" en/of
- te roepen/zeggen: "Geef geld" en/of "Maak de kassalade open" en/of "Heb je geen
kluis" en/of
- (meermalen) met (een) hamer(s) de vitrines kapot te slaan.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de handelingen onder het eerste, tweede en derde gedachtestreepje moet worden vrijgesproken. In dat verband is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte die handelingen niet heeft verricht. Daarnaast wist de verdachte niet dat één van de medeverdachten de slachtoffers zou bedreigen met een vuurwapen. Voor het overige heeft de raadsvrouw gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna, voor zover relevant, nader
worden ingegaan.
3.3
Bewijsoverwegingen
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 maart 2025 heeft in Den Haag een gewapende overval op juwelier Lucardi, gevestigd aan de [straatnaam] in Den Haag, plaatsgevonden. Rond sluitingstijd kwamen drie jongens de winkel binnen. Eén van hen dreigde na binnenkomst met een vuurwapen, richtte dit vervolgens op medewerker [slachtoffer 2] en eiste geld uit de kassalade. De andere twee verdachten sloegen met hamers meerdere vitrines kapot om de hierin gelegen sieraden te kunnen pakken. Uiteindelijk verlieten de verdachten gezamenlijk de winkel met geld en sieraden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij één van deze drie verdachten is geweest. Zijn betrokkenheid bij het feit staat daarmee niet ter discussie. De raadsvrouw heeft in dit verband aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had dat één van de medeverdachten de medewerkers zou bedreigen met een vuurwapen.
De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het gebruik van geweld of de dreiging daarmee, in het kader van deze overval.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De verdachte heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] naar Den Haag is gegaan om een overval te plegen. In Den Haag ontmoetten zij bij een station een derde verdachte, die hen naar een kelderbox in de buurt van de juwelier leidde. In deze kelderbox kregen zij van deze derde verdachte instructies voor de overval en is aan de verdachte en zijn medeverdachte een vuurwapen getoond. Ook hebben zowel de verdachte als de medeverdachte hamers en messen meegenomen.
De rechtbank overweegt dat, voor zover de verdachte er niet van op de hoogte was dat mogelijk geweld en zelfs een vuurwapen -of daarop gelijkend voorwerp- zou worden gebruikt, hij zich in ieder geval willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit zou gebeuren. Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. De verdachte wist dat het om een gewapende overval ging, hij kreeg vooraf instructies en heeft daarbij ook het wapen gezien. Hij heeft zelf een mes gekregen en heeft dat bij zich gestoken en meegenomen naar de juwelier. Het is voorzienbaar dat medewerkers van een winkel zich tegen een overval zullen verzetten en dat daarbij geweld of dreiging wordt gebruikt. De verdachte is desondanks samen met de medeverdachten de juwelier binnengegaan en heeft actief deelgenomen aan de uitvoering van de overval. Dat de verdachte het wapen in de winkel niet heeft gezien, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, kan niet zonder meer worden afgeleid uit de camerabeelden. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de jongen in de groene trui de vrouw onder schot heeft gehouden. Hij heeft zich niet gedistantieerd van de situatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte dan ook ten minste voorwaardelijk opzet gehad op het gebruik van geweld of de dreiging daarmee.
Gelet op de hiervoor besproken feiten en omstandigheden is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die zich kenmerkt door een gezamenlijke uitvoering. Daarmee is sprake van medeplegen en kan de verdachte ook strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de door zijn medeverdachte in de winkel gepleegde gedragingen en gedane uitlatingen.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 12 maart 2025 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, diverse sieraden en een geldbedrag,
toebehorendeaan Juwelier Lucardi (filiaal [adres 2] ),
heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
- dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- daarbij de woorden te roepen "Geld, geld, kassa, kassa" en
- te roepen: "Geef geld" en "Maak de kassalade open" en "Heb je geen kluis" en
- meermalen met hamers de vitrines kapot te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 89 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland (hierna: de reclassering). De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijkheid van de verdachte. Voor wat betreft de strafoplegging is bepleit om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van het reeds ondergane voorarrest, eventueel in combinatie met een aanvullende werk- of leerstraf en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Op 12 maart 2025 heeft de verdachte zich samen met twee anderen op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een juwelier. De verdachten zijn de winkel binnengegaan, gehuld in capuchons en gezichtsbedekkende kleding. Eén van hen heeft een winkelmedewerker onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen de kassalade te openen. De verdachte en een medeverdachte hebben op een angstaanjagende wijze en met enorme agressie meerdere vitrines stukgeslagen en hieruit sieraden weggenomen.
De rechtbank weegt daarbij mee dat de verdachte beïnvloedbaar is, maar vindt het zorgelijk dat hij, ondanks de (ruime) gelegenheid om zich te bedenken nadat hij door zijn vriend en medeverdachte was benaderd, toch heeft besloten deel te nemen aan de overval.
Door het handelen van de verdachten hebben de slachtoffers van de overval zich ernstig bedreigd en onveilig gevoeld. Een gewelddadige overval vormt voor de slachtoffers een zeer traumatische ervaring, waarvan de gevolgen langdurig kunnen zijn. Dit blijkt onder meer uit de ter terechtzitting door de advocaat van slachtoffer [slachtoffer 2] voorgedragen slachtofferverklaring. Naar aanleiding van de overval heeft de pas 22-jarige [slachtoffer 2] psychische klachten ontwikkeld, waarvoor zij nog steeds EMDR-behandelingen volgt. Zij durft bovendien niet meer bij de juwelier te werken en heeft studievertraging opgelopen. Dergelijke misdrijven hebben een grote impact op de directe slachtoffers en veroorzaken daarnaast maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. De impact op dit slachtoffer is extra groot, nu deze winkel en slachtoffer [slachtoffer 2] nog geen jaar eerder ook al het doelwit zijn geweest van een overval.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 juni 2025, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit gegeven heeft verder geen invloed op de strafoplegging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van de reclassering van 15 april 2025 en 6 augustus 2025, alsmede de mondelinge toelichting daarop van de deskundige ter terechtzitting. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Er zijn risicofactoren op diverse leefgebieden, zoals zijn sociale netwerk, beperkte structurele dagbesteding, cannabisgebruik en zwakbegaafdheid. Kenmerkend voor zwakbegaafdheid is dat dit vaak samenhangt met beïnvloedbaarheid en een onvoldoende besef van de consequenties van eigen gedrag. De verdachte woont bij zijn moeder en stiefvader en heeft inkomen uit werkzaamheden in de bouw. Die werkzaamheden zijn niet structureel, omdat hij geen VCA-certificaat heeft. De moeder van de verdachte beheert zijn financiën, omdat hij hier onvoldoende toe in staat is. De verdachte heeft afstand genomen van zijn vroegere vriendenkring en is gestopt met het gebruik van cannabis. Tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft hij zich gehouden aan de voorwaarden. Hij heeft ingezien dat hij op een verkeerde manier bezig was en wil zijn leven beteren. Daarnaast is hij aangemeld voor behandeling bij [instantie] . Op dit moment wordt het recidiverisico laag ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen en een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezen verklaarde feit na zijn achttiende verjaardag heeft gepleegd. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. Uit de rapporten van de reclassering volgen aanwijzingen met betrekking tot de handelingsvaardigheden en pedagogische mogelijkheden voor bijsturing van de verdachte die toepassing van het jeugdstrafrecht ondersteunen. De verdachte woont thuis bij zijn moeder en stiefvader en blijkt ontvankelijk voor praktische en pedagogische begeleiding. Hij houdt zich thuis aan de regels en zijn moeder beheert zijn financiën. Tevens is sprake van zwakbegaafdheid, kinderlijk gedrag, beïnvloedbaarheid en beperkt inzicht in (de gevolgen van) zijn eigen gedrag en handelen. Deze factoren vormen indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Contra-indicaties zijn niet geconstateerd. De rechtbank zal daarom het jeugdstrafrecht toepassen. Dit is van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en tevens in het maatschappelijk belang, om herhaling van strafbare feiten door de verdachte in de toekomst te voorkomen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt een jeugddetentie vanaf vier maanden vermeld. In dit geval acht de rechtbank strafverzwarend dat bij de overval is gedreigd met een vuurwapen en dat de verdachte deze overval samen met anderen heeft gepleegd.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan en blijk heeft gegeven van spijt. Tijdens een eerdere zitting heeft hij zich rechtstreeks tot slachtoffer [slachtoffer 2] gewend en haar zijn excuses aangeboden en deze excuses heeft hij op de inhoudelijke zitting herhaald.
De weging van de hiervoor besproken omstandigheden leidt tot het oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Alles afwegende vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 125 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (91 dagen). Van deze straf zal een gedeelte van 34 dagen voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en ook om met voorwaarden invulling te geven aan pedagogische beïnvloeding van de verdachte. Aan de proeftijd zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] op te leggen. Ter terechtzitting heeft de rechtbank aan de verdachte gevraagd of hij de vriendschap met de medeverdachte wenst voort te zetten. In het antwoord van de verdachte en het advies van de reclassering ziet de rechtbank bevestiging dat een dergelijk verbod noodzakelijk is.
Om de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking te brengen, zal de rechtbank daarnaast een werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, aan de verdachte opleggen. De rechtbank is zich ervan bewust dat de duur van de werkstraf relatief beperkt is, maar houdt rekening met de houding van de verdachte ter terechtzitting, zijn rol bij het feit en zijn beïnvloedbaarheid hierin. Een hogere werkstraf, zoals door de officier van justitie geëist, vindt de rechtbank daarom niet aangewezen.
7. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Korff, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 10.553,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 53,92 aan materiële schade en € 10.500,00 aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.553,92, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij, voor wat betreft het materiële gedeelte, af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing. Ten aanzien van het immateriële gedeelte is, met verwijzing naar vergelijkbare uitspraken, verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van maximaal € 1.500,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 53,92 aan reiskosten. De rechtbank zal de materiële schade dan ook in zijn geheel toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering en de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het incident een grote impact op het slachtoffer heeft gehad en dat zij daarvan ook nu nog de gevolgen ondervindt. Daarbij weegt mee dat de benadeelde partij binnen een periode van één jaar tweemaal slachtoffer is geworden van een gewapende winkeloverval. Zij is gediagnosticeerd met PTSS en ondergaat hiervoor EMDR-therapie. De rechtbank houdt voorts rekening met de angstige situatie die door toedoen van de verdachte is ontstaan, zoals blijkt uit de camerabeelden. Gelet op het feit dat de klachten waarvoor het slachtoffer psychologische behandeling ontvangt, het gevolg zijn van zowel een eerdere overval als het onderhavige bewezenverklaarde feit, en in aanmerking genomen de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,-. Voor het overige zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.553,92, bestaande uit € 53,92 als vergoeding van materiële schade en € 2.500,- als vergoeding van immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 maart 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.553,92, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 1 t/m 6 genummerde voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft namens de verdachte afstand gedaan van de inbeslaggenomen voorwerpen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 t/m 6 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar,
aangezien deze aan de verdachte toebehoren en hij met behulp van deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit heeft begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36f, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
125 (HONDERDVIJFENTWINIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (door de rechtbank begroot op 91 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
34 (VIERENDERTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan verdiepingsdiagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling van de Forensische Polikliniek [instantie] of een soortgelijke zorgverlener. De zorgverlener en de duur van de behandeling zijn te bepalen door de jeugdreclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
de slachtoffers
  • [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2002;
  • [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 4] 2003;
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
4. gedurende het eerste jaar van de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
de medeverdachte
- [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 2005;
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
5. zich gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 3 kilometer van Den Haag, waarbij de veroordeelde zich voor diezelfde periode onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde en hij niet zonder toestemming van de jeugdreclassering naar het buitenland gaat, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
6. gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op zijn verblijfsadres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] , zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. De jeugdreclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van zijn dagbesteding. Bij de start hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Het openbaar ministerie kan op verzoek van de jeugdreclassering de tijdstippen veranderen of het locatiegebod laten vervallen. De veroordeelde zal zich gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
7. zich gedurende de proeftijd zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk en/of een opleiding, met een vaste structuur;
geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte verder tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
40 (VEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
20 (TWINTIG) DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook nu hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe ten laste van de verdachte tot een bedrag van € 2.553,92 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag van € 2.553,92, bestaande uit €53,92 als vergoeding van materiële schade en € 2.500,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 maart 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen € 2.553,92, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op
0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de inbeslaggenomen goederen
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 t/m 6 genummerde voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Mes (Omschrijving: PL1500-2025079957-3293658, Zwart, merk: Redstone);
  • 2 STK Handschoen (Omschrijving: PL1500-2025079957-3293662, Zwart, merk: Koga);
  • 1 STK Trui (Omschrijving: PL1500-2025079957-3293718, Wit, merk: NBA);
  • 1 STK Rugzak (Omschrijving: PL1500-2025079957-3293730 Inhoud: hamer, juwelen, glasscherven, Zwart);
  • 2 STK Schoenen (Omschrijving: PL1500-2025079957-3293737 In de schoenen van verdachte martha zaten glassplinters, Zwart);
  • 4 STK Sok (Omschrijving: PL1500-2025079957-3293766 4 sokken: 2 enkelsokjes en 2 normale sokken, Zwart);
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.H. Rochat, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.M. Koole, kinderrechter,
en mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van:
mr. E.P.M. van der Hoorn en L.T. Verlinde, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2025.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2025079957 (onderzoek 30PERSEUS), van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer-Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 221).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2025, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor dat ik word verdacht van een gewapende overval op juwelier Lucardi op 12 maart 2025 in Den Haag. U vraagt mij of ik hierbij betrokken was. Dat klopt. Van tevoren hebben wij samen afgesproken om de winkel binnen te gaan en de vitrines kapot te maken. Het wapen was nep. Dit weet ik omdat ik dit wapen vooraf in de kelderbox heb gezien. De hamer heb ik gekregen in de kelderbox, net als een mes en een rugzak. Deze spullen heb ik van de jongen met het wapen gekregen. Verder hadden wij afgesproken dat [medeverdachte] en ik de vitrines kapot zouden maken en die andere jongen het geld zou pakken.
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 2 april 2025 (p. 120-130):
V: Je wordt nog steeds verdacht van het plegen van een diefstal met geweld op winkel Lucardi. Deze overval werd gepleegd op 12 maart 2025 omstreeks 17:15 uur.
V: Nu heb je verteld dat je bereid bent om te praten dus vertel eens hoe is de overval gegaan?
A: We gingen naar Den Haag. Ik en nog iemand. Toen kwamen aan in Den Haag en daarna waren we in een gebouw.
V: Welk gebouw?
A: Een flat. En daar kregen we alles te horen.
V: Je kwam aan op het station met je vriend in Den Haag, toen ging je ergens heen naar een flatgebouw. Ook nog met de tram. En toen?
A: Toen kregen we alles te horen. Geen huis een kelderbox.
V: Van wie kreeg jij instructies?
A: Van een jongen in een groene jas/hoodie. Dit was degene die in de kelderbox was.
V: Welke instructies kreeg jij?
A: Hoe de overval moest gaan. Voor sluitingstijd gaan, alleen maar hoefde te slaan en sieraden pakken. En een minuut gewoon. Eerste twee vitrines skippen.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Toen is het gewoon gebeurd.
V: Heb je tussen de kelderbox en de overval Lucardi nog wat gedaan?
A: Nee, ik ben te voet naar de Lucardi gegaan en toen is het gewoon gebeurd.
V: Wat zie je als je de winkel binnenkomt?
A: Gewoon een kassa. Rechts heb ik kapot geslagen.
V: Hoe heb je dat kapot geslagen?
A: Met de hamer.
V: Er was nog een persoon bij die dit ook moest doen?
A: Ja allebei rechts.
V: Hoe heeft hij het kapot geslagen?
A: Ook een hamer we kregen alles mee van de groene trui.
V: Wat deed de jongen met de groene trui?
A: Die heeft de vrouw onder schot gehouden. En toen is die gaan graaien uit de vitrines.
V: Heb jij ook gegraaid uit de vitrines?
A: Ja.
V: Heeft jouw vriend ook gegraaid uit de vitrines?
A: Ja.
V: Wist jij vanaf [woonplaats] dat jij een overval ging plegen?
A: Ja.
V: Wist jij dat het op een juwelier was?
A: Nee pas bij de kelderbox.
V: Kreeg jij ervoor betaald?
A: Ja maar we zijn opgepakt.
V: Had je het vuurwapen al gezien in de kelderbox?
A: Ja
V: Hoe zag die eruit?
A: Het zag er nep uit. Als een zwart handgeweer. Het was een BB-gun.
OA: Heb jij in de kelderbox spullen gekregen?
A: Ja, van de jongen met de groene trui. Alles heb ik van hem gekregen, trui, broek, schoenen, mes, rugzak, hamer. Alles wat ik bij mij had ook het mes. Hij zei neem een mes mee.
OA: Moest jij andere kleding aan?
A: Ja moest ook nog. Ik heb mijn kleding omgewisseld.
V: Dus de kleding was anders van de reis dan de overval?
A: Ja anders dan de overval.
OA: Van wie kwam het plan om de overval te plegen?
A: De jongen van de groene trui.
OA: Wat voor instructies zijn er verteld
A: We kwamen binnen kleed je om en neem dit mee en skip de eerste twee vitrines. Het is vier minuten lopen.
3. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 12 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 70-76):
Omschrijving aangifte
Feit: Overval
Plaats delict: [adres 2] ,'s-Gravenhage (Lucardi)
Pleegdatum/tijd: tussen woensdag 12 maart 2025 om 17:20 uur en woensdag 12 maart 2025 om 17:48 uur
Ik was vandaag aan het werk in de Lucardi gelegen aan de [straatnaam] in Den Haag. Ik was hier samen met mijn collega [slachtoffer 1] aan het werk. Ik keek naar buiten en ik zag ze binnen komen. Hij richtte met een pistool op mij, het waren drie jongens. Ze zeiden 'Geef geld, maak de kassa lade open'. De andere twee waren druk bezig om de ramen stuk te slaan met een hamer. Ik had de kassa open gedaan, de jongen bleef maar richten met het wapen naar mij toe.
V: Kun je omschrijven hoe de overvaller eruit zag die jou met een vuurwapen heeft bedreigd?
A: Militair groen, met een rare gloed erin, een soort bomberjack. Voor de rest zwart gekleed. Blanke huidskleur. Hij droeg een balaclavas.
V: Hij heeft nog wat gezegd?
A: Ja 'Geef geld' en 'Heb je geen kluis?'.
V: Want die jongen met de groene bomberjack. Kun je beschrijven wat er gebeurde toen
hij binnen kwam?
A: Hij kwam binnen om het hoekje, ik zag hem als eerst. Met het vuurwapen. Toen liep
hij door naar achter naar wij stonden. En toen zag ik later die twee andere jongens
achter hem. En toen stond hij recht voor mijn neus en toen kwam hij met het wapen
omhoog.
V: Hoe hield hij dat wapen ten opzichte van jou?
A: Hij hield het wapen recht naar mij toe. Zijn arm was gestrekt. Het wapen was gericht naar mijn gezicht.
V: Heb je toen de kassalade geopend?
A: Ja.
V: En toen?
A: Toen had ik hem open gemaakt. Toen zei hij 'Heb je nog een kluis?'.
V: Wat kun je over de tweede overvaller vertellen?
A: Zij praatten niet echt. Zij waren continu bezig om het glas kapot te maken en op een gegeven moment gingen ze echt met hun hand erin. Zij hadden ook balaclavas. En de kledij was zwart.
V: Dus die twee overvallers zijn allebei bezig geweest met het vernielen van de ruiten?
A: Ja. Vanaf 5 ruiten.
V: Je zei net dat er een moment kwam dat ze weggingen. Kun je dat nog eens vertellen?
A: Ja, de jongen had geld uit de la gehaald en ik stond bij mijn collega.
V: Heb je gezien waarin de andere twee overvallers de buit hebben meegenomen?
A: Ja, twee rugzakken.
V: Wat kun je vertellen over het vuurwapen?
A: Het was zwart, pistool. Maar ik kon er niet aan zien of het echt of nep was.
4. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 12 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 77-81):
Ik ben werkzaam bij Lucardi Juwelier op de [adres 2] te Den Haag. Op woensdag 12 maart 2025 omstreeks 17:00 uur was ik werkzaam bij de eerder genoemde juwelier. Ik was vandaag aan het werk samen met mijn collega [slachtoffer 2] . Ik zag dat rond 17:15 uur drie jongens de winkel binnen kwamen. Ik zag dat jongen 1 op ons afliep. Ik zag dat hij een vuurwapen op ons richtte. Ik zag dat jongen 2 en 3 direct naar de vitrines aan de rechterzijde van de winkel liepen. In deze vitrines liggen de gouden, diamanten en stalen sieraden. Ik zag dat jongen 2 en 3 direct op deze vitrines begonnen te slaan. Ik hoorde jongen 1 roepen: 'geld, geld, kassa, kassa'. Ik hoorde dat hij dit met boze en luide stem riep. Ik hoorde mijn collega zeggen: 'oke, oke'. Ik zag dat mijn collega naar de kassa liep. Ik keek opdat moment naar de 2 andere jongens. Maar ik zag dat de kassa openstond. Ik zag dat er geen geld meer in zat. De jongen bleef met het vuurwapen op ons gericht staan. Ik zag dat de jongen op minder dan een meter van mij afstond met het vuurwapen op ons gericht. Ik zag dat de jongen het vuurwapen in zijn rechterhand had. Ik zag dat jongens 2 en 3 de vitrines aan de rechterkant van de winkel kapot aan het slaan waren. Deze vitrines zijn van glas. Ik zag dat jongen 2 en 3 allebei een grote hamer hadden. Ik zag dat ze allebei op een andere vitrine sloegen. Ik zag en hoorde dat het glas van de vitrines brak.
5. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens Lucardi, opgemaakt op 16 april 2025, voor zover inhoudende (p. 137-148):
Ik doe aangifte van een overval op de winkel, ik ben werkzaam als regiomanager van Lucardi en ik ben gemachtigd om namens Lucardi aangifte te doen. Op 12 maart 2025, omstreeks 17:20 uur, werd de juwelier Lucardi, gevestigd op de [straatnaam] te
's-Gravenhage overvallen door een drietal mannen. Twee werknemers waren aan het werk op dat moment. Om 17:20 uur, vlak voor sluitingstijd, kwamen er drie mannen de juwelier binnen. Eén van de mannen had een vuurwapen bij zich en richtte deze om de medewerkers. Terwijl hij dit deed riep hij: 'Geld, Geld, Kassa, Kassa!'. De andere twee mannen hadden hamers bij zich en begonnen de vitrines kapot te slaan. Zij hadden, nadat de zestal vitrines kapotgeslagen waren, sieraden gepakt en meegenomen.
Het schadebedrag van deze vitrines bedraagt:
Schade aan interieur opruimen: 590,- euro.
Reparaties: 520,- euro.
Dit maakt een totaal bedrag aan schade van: 1110 Euro.
Tijdens de overval zijn er meerdere sieraden meegenomen. Dit had een inkoopwaarde van 3447 euro. In de kassa lag 300,- euro aan contant geld, deze hebben de mannen weggenomen. Door de overval waren wij genoodzaakt om meer uren te maken om de juwelier op te ruimen en een inventarisatie te doen van de gestolen sieraden. Dit kostte 30 uur. Dit gebeurde de dag na de overval en zijn wij een dag gesloten geweest voor klanten hierdoor hebben wij een gemiste omzet van 900,- euro geleden. De totale schade komt totaal op: 2310,- euro.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 100-113):
Overval Lucardi
12-03-2025
NN1 loopt richting de balie en richt een vuurwapen op de medewerkster in het roze. NN1 kijkt richting de kassa, het vuurwapen naar beneden gericht. De medewerkster opent de kassa en blijft naast NN1 staan. NN1 legt het vuurwapen in zijn linkerhand en steekt zijn rechterhand in de kassalade, neemt hier briefgeld uit en dit stopt hij in zijn rechterjaszak. De medewerkster in het roze blijft naast hem staan.
NN1 draait zich naar links en steekt zijn rechterhand door het gebroken glas van de vitrine.
NN2 en NN3 steken hun rechterhanden tevens door het gebroken glas van de vitrines. NN3 haalt hier meermaals een voorwerp uit en beweegt zijn rechterhand naar een zwarte rugtas in zijn linkerhand.
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en de voor het bewijs gebezigde inhoud daarvan is telkens zakelijk weergegeven.