Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2025 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Delft, het college
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen;
het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b, indien:
de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden”
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 226,75 aan proceskosten aan eiseres.
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2025.