ECLI:NL:RBDHA:2025:1707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
23/698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor dakterras en dakkapel in Delft

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakterras en dakkapel aan de [adres 1] te Delft beoordeeld. Eiseres, die in een aangrenzend appartement woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die op 29 juni 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Delft is verleend. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond in een besluit van 21 december 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 5 februari 2025 is behandeld. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college desondanks de vergunning terecht heeft verleend op basis van de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank overweegt dat de dakkapel en het dakterras niet onevenredig afbreuk doen aan de monumentale waarde van het pand en dat de geluidsoverlast en aantasting van privacy niet onaanvaardbaar zijn. Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij niet is gehoord over een aanvullend advies van de Adviescommissie omgevingskwaliteit, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet tot een andere uitkomst leidt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar kent eiseres wel een schadevergoeding toe van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, het college

(gemachtigden: M. van Drunen en mr. D. van den Ende)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiseres tegen de door het college verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het pand aan de [adres 1] te Delft.
1.1.
In het besluit van 29 juni 2022 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een uitbouw (waardoor het resterende erf achter het huis wordt bebouwd), een dakterras (ter grootte van de uitbouw) en een dakkapel aan de achterkant van het huis. Eiseres bewoont het appartement ernaast aan de [adres 2] en heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning.
1.2.
Met het besluit van 21 december 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de omgevingsvergunning vóór 1 januari 2024 is aangevraagd, is op het bestreden besluit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing, zoals die gold vóór 1 januari 2024. [1]
Wat staat tussen partijen ter discussie?
4. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo), handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) en slopen, verstoren, verplaatsen of veranderen van een gemeentelijk monument (artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo).
4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het dakterras en de dakkapel in strijd zijn met het bestemmingsplan. Ter discussie staat de vraag of het college zicht terecht op het standpunt stelt dat het dakterras en dakkapel in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening zodat de vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan terecht is verleend. Ook ter discussie staat de vraag of het dakterras in strijd is met redelijke eisen van welstand en of het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet.
Bestreden besluit
Afwijken bestemmingsplan
5. Op het perceel [adres 1] is het bestemmingsplan “Binnenstad 2012” (hierna: bestemmingsplan) van toepassing. Ter plaatse geldt de bestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ en ‘Waarde – Cultuurhistorie’. Ook zijn aan het perceel de gebiedsaanduidingen ‘beschermd stadsgezicht’ en ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ toegekend.
5.1.
Het dakterras is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het niet voldoet aan het bepaalde in artikel 18.4.4 van de planregels. De minimale afstand van het dakterras tot andere gevels die direct grenzen aan openbaar toegankelijk gebied, van ten minste 2 meter, wordt overschreden. Het dakterras loopt namelijk door tot aan de straatgevel. Het college heeft de activiteit toch vergund op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens het college is het dakterras tot aan de erfgrens aanvaardbaar. Het dakterras is stedenbouwkundig passend, omdat het straatbeeld van de [straatnaam], waar het dakterras aan zal grenzen, dynamisch is, gezien de diverse beukmaten, goothoogtes en bouwhoogtes in deze straat. De afwijking met twee meter is een zeer geringe afwijking ten opzichte van de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan al biedt voor een dakterras. Het gebruik van het dakterras zal dan ook niet onredelijk veel intensiveren ten opzichte van een dakterras dat volgens het bestemmingsplan al is toegestaan.
5.2.
De dakkapel is in strijd met het bestemmingsplan, omdat deze niet voldoet aan artikel 18.2.1 van de planregels. De dakkapel past namelijk niet binnen het denkbeeldige kapprofiel. Het college heeft de activiteit toch vergund op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II bij het Bor. De dakkapel is volgens het college aanvaardbaar, omdat deze het straatbeeld niet verstoort. De achtergevel bevindt zich ruim vijf meter achter de nieuwe gevel van de uitbouw. De dakkapel is door de circa drie meter hoge aanbouw en het smalle straatprofiel nauwelijks zichtbaar vanaf de Bagijnestraat.
Welstand en monumentale waarde
6. De Adviescommissie omgevingskwaliteit (AOK) heeft op 25 mei 2022 positief geadviseerd over het bouwplan, omdat het dakterras en de dakkapel in overeenstemming zijn met redelijke eisen van welstand zoals neergelegd in de Welstandsnota van Delft en de monumentale en cultuurhistorische waarden door het bouwplan niet onevenredig worden geschaad.
6.1.
Op 7 december 2022 heeft de AOK een aanvullend advies gegeven op verzoek van het college. Daarin heeft de AOK de aanvullende motivering gegeven dat het bouwplan in het geheel het monumentale karakter van het pand juist versterkt ten opzichte van de oude situatie. De dakkapel is klassiek vormgegeven, in de juiste verhoudingen. Een groter dakterras zal geen afbreuk doen aan de monumentale waarde van het pand en verbetert deze juist, doordat het dakterras kwalitatief beter wordt vormgegeven. Het advies is bij het bestreden besluit gevoegd.
Horen na aanvullend advies AOK
7. Eiseres stelt dat zij ten onrechte niet is gehoord over het aanvullende advies van de AOK van 7 december 2022. Het aanvullende advies is opgesteld ná de hoorzitting in bezwaar op 26 oktober 2022. Het college had eiseres eerst in gelegenheid moeten stellen om te reageren op het aanvullend advies van de AOK alvorens een besluit op bezwaar te nemen. Het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Daarvoor is het volgende van belang.
7.2.
Ingevolge artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen, kan een advies dat voortbouwt op een eerder advies in de regel niet worden beschouwd als een na het horen aan het bestuursorgaan bekend geworden feit als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb, dat voor het op bezwaar te nemen besluit van aanmerkelijk belang kan zijn. [2]
7.3.
Het aanvullend advies is opgevraagd naar aanleiding van punten die de gemachtigde van eiseres één dag voor de hoorzitting in bezwaar naar voren heeft gebracht en bouwt voort op het eerdere advies van 25 mei 2022. De AOK heeft in het aanvullende advies de conclusies bevestigd uit het eerdere advies van 25 mei 2022, namelijk dat het bouwplan voldoet aan de in de Welstandsnota gestelde redelijke eisen van welstand en dat de monumentale waarde van het pand niet onevenredig wordt geschaad. Het aanvullende advies van 7 december 2022 kan daarom niet worden gezien als een na het horen aan het college bekend geworden feit dat voor het op het bezwaar te nemen besluit van aanmerkelijk belang kan zijn als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb. Het college heeft eiseres daarom niet in de gelegenheid hoeven stellen om daarover te worden gehoord.
Kosten van bezwaar
8. Eiseres stelt dat het college haar een vergoeding van de proceskosten in bezwaar had moeten toekennen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Nu daarvan geen sprake is – het primaire besluit is niet herroepen – was het college niet gehouden de kosten van het bezwaar te vergoeden.
Geluidsoverlast en aantasting privacy
9. Eiseres stelt dat het college niet goed heeft gemotiveerd waarom zij de geluidshinder en de aantasting van haar privacy, die zij door gebruik van het dakterras zal ervaren, moet dulden. Het huidige dakterras dat zich aan de achterkant van de [adres 1] bevindt, wordt zelden gebruikt, doordat het momenteel moeilijk bereikbaar is. Het nieuwe dakterras zal langs de gehele lengte van haar slaapkamer lopen en zal naar verwachting veel intensiever gebruikt worden, waardoor de geluidsoverlast zodanig zal toenemen dat deze door eiseres niet geduld kan worden. Ook zal er vanaf het dakterras via de lichtkoepel inkijk zijn in haar woning.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Daarvoor is het volgende van belang.
9.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
9.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat aan het wonen in een verstedelijkte omgeving enige mate van geluidhinder en een zekere mate van inbreuk op privacy inherent is. Dit laat onverlet dat het bevoegd gezag per geval zal moeten beoordelen of er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt. [3]
9.4.
De rechtbank dient te beoordelen of het bouwplan ten opzichte van de situatie die vóór het verlenen van de omgevingsvergunning planologisch al mogelijk was, leidt tot onaanvaardbare overlast voor eiseres. Het dakterras is voor het grootste gedeelte al toegestaan in het bestemmingsplan, namelijk tot twee meter vanaf de Bagijnestraat. De lichtkoepel van eiseres bevindt zich op een plek waarnaast op grond van het bestemmingsplan al een dakterras is toegestaan. Het vergunnen van een dakterras van twee meter langer, leidt daarom niet tot een extra inbreuk op de privacy van eiseres. Eiseres heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat een terras van twee meter langer tot dermate meer geluidsoverlast zal leiden ten opzichte van de situatie die planologisch al was toegestaan, dat sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidsoverlast. Het college heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het dakterras niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eiseres.
Beschermd stadsgezicht
10. Eiseres stelt verder dat onvoldoende bij het welstandsadvies is betrokken of de dakkapel wel in het beschermd stadsgezicht past.
10.1.
Op grond van artikel 25.1 van het bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding ‘beschermd stadsgezicht’ als voorschrift aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verbinden dat het bevoegd gezag in de gelegenheid dient te worden gesteld om bouwhistorisch onderzoek te doen.
10.2.
De rechtbank wijst er op dat artikel 25.1 een discretionaire bevoegdheid van het college betreft. Ter zitting is namens het college toegelicht dat een dergelijk voorschrift vaak wordt verbonden aan omgevingsvergunningen voor ingrepen met een grotere impact, zoals bij rijksmonumenten. Bovendien betreft het hier een wijziging van de achterkant van het pand, zodat de impact op het beschermde stadsgezicht minder groot is dan wanneer het de voorkant van het pand zou betreffen. De AOK heeft in het aanvullend advies verder overwogen dat de cultuurhistorische waarde van het pand juist wordt versterkt door het bouwplan, omdat daarmee meer recht wordt gedaan aan de historische verhoudingen en afmeten van het pand dan in de huidige situatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet nodig was om een bouwhistorisch onderzoek voor te schrijven. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Contra-expertise Weltevreden B.V.
11. Eiseres heeft in beroep een contra-expertise overgelegd van Weltevreden B.V. Onder verwijzing naar dit rapport stelt eiseres dat het dakterras niet goed past in de omgeving en afbreuk doet aan de monumentale waarde van het pand.
11.1.
Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat het college aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting, tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. [4]
11.2.
In de conclusie van Weltevreden B.V. staat onder meer:
“Anders dan in het aanvullend advies is gesteld bij Criterium A Stedenbouwkundige samenhang, zou de ontwikkeling de zichtlijnen aantasten door de historische gevel vanuit straatoptiek volledig te bedekken. Dit zorgt dat de beleefbaarheid van het monument wordt gereduceerd. Waar bovendien een dakterras qua nabijheid min of meer op de nauwe straat achterzijde te brengen voor zover voorbijgangers dit ervaren, hetgeen ook raakt aan criterium B. Het monument zou aan de straatzijde achter zeer van uitstraling veranderen op een manier die niet historiserend is, of voldoende afwijkt dat de samenhang niet wordt verbroken.
Het dakterras zou goed zichtbaar worden, wat niet past in de beleidstraditie wat betreft andere dakterrassen. Voor Weltevreden heeft kunnen constateren zijn er nog geen dakterrassen aanwezig binnen de werking van het beschermd stadsgezicht, waarbij de inkijk bij de buren dermate groot is.”
11.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de derde zin van deze conclusie, die naar het oordeel van de rechtbank niet navolgbaar is, toegelicht. Volgens de gemachtigde is hiermee bedoeld dat men vanuit de Bagijnestraat direct in verbinding zal staan met dakterras, wat zorgt voor een onevenwichtig gevelbeeld.
11.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het dakterras niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. [5] De AOK vindt dat het dakterras past in de directe omgeving, de kwaliteit van de openbare ruimte versterkt en de zichtlijnen op de gevel niet onevenredig aantast. Volgens de AOK past het dakterras ook in de gevelwanden. De ingrepen staan in goede verhouding tot elkaar en het geheel van de gevels. De rechtbank acht dit navolgbaar, nu het hekwerk van het dakterras het zicht op de achtergelegen gevel niet volledig ontneemt en het dakterras kwalitatief beter wordt vormgegeven dan het huidige dakterras. De nieuwe situatie zal een betere uitstraling hebben en geen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige samenhang en het gevelbeeld. Aan de welstandscriteria A (stedenbouwkundige samenhang) en B (evenwichtig gevelbeeld) van de Welstandsnota wordt dus voldaan.
11.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich gelet op aanvullend advies van de AOK ook in redelijkheid op standpunt kunnen stellen dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen de bouw van het grotere dakterras verzet. [6] In de contra-expertise van Weltevreden B.V. is niet gemotiveerd waarom het dakterras afbreuk zou doen aan de monumentale waarde. De enkele stelling dat het monument zeer van uitstraling zal veranderen op een manier die niet historiserend is of juist voldoende afwijkt, is daarvoor onvoldoende. De AOK heeft daarentegen juist uitgebreid toegelicht waarom het bouwplan in zijn geheel juist bijdraagt aan het behoud van de monumentale waarde van het pand.
11.6.
Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Molenbiotoop
12. Eiseres betoogt dat het college ten onrechte niet heeft gemotiveerd hoe het bouwplan zich verhoudt tot de windvang van molen De Roos. Eiseres verwijst ook in dit kader naar de contra-expertise van Weltevreden. Daarin heeft Weltevreden geconstateerd dat de molen zich op een afstand van 109 meter bevindt, zodat artikel 25.2 van de regels van het bestemmingsplan van toepassing is. Volgens eiseres is het hekwerk van het dakterras hoger dan de voorgeschreven maximale hoogte van 1/30 van de afstand van het dakterras tot het middelpunt van de molen (3,63 m).
12.1.
De rechtbank oordeelt dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
12.2.
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat deze in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
12.3.
Artikel 25.2.1 van de regels van het bestemmingsplan luidt, voor zover relevant:
“In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:
a.
binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
b.
binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen;
c.
het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b, indien:
1.
de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
2.
toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden”
12.4.
De rechtbank constateert dat deze regeling strekt tot bescherming van de vrije windvang van de molen. In zoverre strekt de regeling niet tot bescherming van het belang van eiseres. De regeling strekt ook tot bescherming van het zicht op de molen. Zoals ter zitting is toegelicht, heeft eiseres vanuit haar woning echter geen zicht op de molen. Deze regeling strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van haar belang. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de uitspraak waar eiseres op wijst van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1581, niet leidt tot een ander oordeel, nu de appellant in die zaak wel zicht had op de molen vanuit zijn woning. Dat eiseres, zoals zij stelt, wel zicht heeft op de molen vanaf de hoek van de straat, is niet voldoende om te kunnen zeggen dat de regeling strekt tot bescherming van haar belang.
Overschrijding redelijke termijn
13. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
13.1.
De behandeling van zaken als deze, waarin sprake is van een bezwaar- en beroepstermijn, mag maximaal twee jaar duren. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De redelijke termijn vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift door het college is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
13.2.
Op 10 augustus 2022 heeft het college het bezwaarschrift van eiseres ontvangen. Nu de rechtbank heden uitspraak doet, is de redelijke termijn met in totaal zes maanden overschreden. De rechtbank ziet noch in de zaak zelf noch in de opstelling van eiseres aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De schadevergoeding bedraagt € 500,- per overschrijding van een half jaar, naar boven afgerond. Eiseres heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 500,-.
13.3.
De overschrijding van de termijn is volledig toe te rekenen aan de rechtbank. De rechtbank zal de Staat daarom veroordelen tot betaling van het bedrag van € 500,-.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
14. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van het bedrag van € 500,-, vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.
16. De rechtbank zal de Staat veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden begroot op € 226,75 (één punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde van € 907 per punt en wegingsfactor 0,25).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 226,75 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2025.
de griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 februari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC3620 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1247.
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1921, en van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:490.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4830.
5.Als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo.
6.Als bedoeld in artikel 2.18 van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 14, eerste lid van de Erfgoedverordening Delft 2022.