ECLI:NL:RBDHA:2025:17107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
NL25.40032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensdetentie en vrijheidsontnemende maatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van eiseres, die onder de Vreemdelingenwet 2000 valt. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij haar een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op 25 juli 2025. De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 behandeld, waarbij eiseres aanwezig was met een tolk en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Eiseres heeft aangevoerd dat de maatregel onevenredig bezwarend is, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om een minder dwingende maatregel toe te passen. De rechtbank stelt vast dat de minister aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.

De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter, die stelt dat het grensbewakingsbelang in beginsel altijd een vrijheidsontnemende maatregel vereist, tenzij in bijzondere gevallen. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsontnemende maatregel in dit geval niet onredelijk lang duurt en dat het asielberoep van eiseres op 9 oktober 2025 gepland staat. Eiseres heeft ook geklaagd over onvoldoende ruimte voor haar geloofsoefening in het detentiecentrum, maar de rechtbank merkt op dat zij hierover een klacht kan indienen bij de directie van het detentiecentrum.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40032

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2025 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiseres ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen P.N. Kuiper. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig bezwarend is, omdat haar detentie erg lang duurt en het voelt alsof ze in de gevangenis zit.
3.1.
Volgens vaste jurisprudentie van hoogste bestuursrechter vergt het grensbewakingsbelang in beginsel steeds het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel, omdat een minder dwingende maatregel tot gevolg heeft dat toegang tot Nederland wordt verkregen. Hiervan wordt slechts in bijzondere gevallen van afgeweken.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om een lichter middel toe te passen. Uit het proces-verbaal van bevindingen bij aanvraag asiel blijkt dat de minister eiseres voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om alles naar voren te brengen wat van belang kon zijn. De minister heeft aan de op hem rustende onderzoeksplicht voldaan. Nu eiseres heeft verklaard dat er geen bijzondere feiten en omstandigheden zijn, heeft de minister zich in het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel terecht op het standpunt gesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel in de situatie van eiseres niet onevenredig bezwarend is. De minister heeft eveneens terecht de in de beroepsfase gestelde omstandigheden niet als een bijzondere omstandigheid aangemerkt. Het Justitieel Complex Schiphol is een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie. [1] Verder overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 1 juli 2025 [2] blijkt dat de grensdetentie in ieder geval te lang voortduurt na dertien weken vanaf de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Op de datum van deze uitspraak wordt de genoemde termijn nog niet overschreden. Het asielberoep van eiseres is op 9 oktober 2025 op een zitting gepland. De rechtbank ziet daarom geen grond om aan te nemen dat niet binnen de door de Afdeling gestelde termijn over het asielberoep zal worden geoordeeld. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel niet onredelijk lang duurt of zal duren.
4. Tot slot heeft eiseres ter zitting nog naar voren gebracht dat zij in het detentiecentrum onvoldoende ruimte heeft om haar geloof uit te oefenen. Het staat eiseres vrij om hierover een klacht in te dienen bij de directie van het detentiecentrum.
5. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789.