ECLI:NL:RBDHA:2025:17295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
NL25.27740 en NL25.27741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met biseksuele gerichtheid als motief

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 8 juni 2025 een opvolgende aanvraag indiende, had eerder asiel aangevraagd, maar deze was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. De eiser stelt dat hij vanwege zijn biseksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen in Nigeria vreest voor vervolging. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de door de eiser aangevoerde gronden niet voldoende zijn om de afwijzing te weerleggen. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat zijn verklaringen niet consistent en geloofwaardig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.27740 (beroep) en NL25.27741 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. N. Birrou),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. N.F. van der Gouw).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft op 8 juni 2025 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 22 juni 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
5 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen G. Neng.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Vorige procedures
2. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit, is geboren op [geboortedatum] 1996 en behoort tot de [bevolkingsgroep] . Op 27 november 2018 heeft eiser een eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 4 februari 2019 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling. Eiser is hiertegen in beroep gegaan. De rechtbank heeft dat beroep op 12 maart 2019 ongegrond verklaard. [1] Op 2 mei 2019 heeft eiser aangifte gedaan van mensenhandel en heeft hij op basis daarvan een tijdelijke reguliere verblijfsvergunning gekregen. Deze vergunning is per 20 mei 2019 ingetrokken vanwege het voortijdig beëindigen van de strafzaak aangezien Nederland geen rechtsmacht heeft over de gepleegde feiten die plaatsvonden in Italië. Tegen deze intrekking is eiser in beroep gegaan. Dit beroep is ongegrond verklaard. [2] Vervolgens heeft eiser op 22 mei 2019 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met zijn gemeenschap in Nigeria en dat hij vreest om door zijn mensensmokkelaar vermoord te worden. Deze aanvraag is op 12 mei 2021 afgewezen als ongegrond [3] omdat eiser zijn vrees volgens verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser is tegen dit besluit tot afwijzing van de aanvraag in beroep gegaan. De rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard op 14 juni 2021. [4] Het hoger beroep is op 14 juli 2021 ongegrond verklaard. Het besluit van 12 mei 2021 staat dus in rechte vast.
3. De onderhavige zaak gaat over de opvolgende asielaanvraag van eiser.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft – kort samengevat – het volgende aan zijn huidige asielaanvraag ten grondslag gelegd. In 2014 is men in Nigeria achter eisers relatie met een jongen genaamd [naam] gekomen. [naam] is daardoor doodgeslagen door zijn familie. Eiser heeft daarna Nigeria verlaten. Bij terugkeer vreest eiser voor vervolging dan wel steniging door de gemeenschap. Eiser heeft in zijn eerdere asielaanvragen niets over zijn seksualiteit verteld omdat hij dat privé wilde houden.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bestaat volgens verweerder uit de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
biseksuele gerichtheid en de daaruit volgende problemen.
5.1.
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dat eiser biseksueel is en daardoor problemen heeft ondervonden vindt verweerder niet geloofwaardig. Eiser heeft onvoldoende documenten gegeven en hij heeft daar geen goede verklaring voor. [5] Daarnaast vormen de verklaringen van eiser volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel. [6] Ook heeft eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en heeft hij daar geen goede verklaring voor. [7] Verweerder vindt verder dat eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. [8] Tot slot heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij voor wat betreft het geloofwaardig geachte asielmotief een vrees voor vervolging heeft [9] of reëel risico op ernstige schade loopt [10] bij terugkeer naar Nigeria. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat het een opvolgende aanvraag is, die niet niet-ontvankelijk is [11] .
Wat vindt eiser in beroep?
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Allereerst verzoekt hij om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte nagelaten het asielrelaas van eiser in zijn geheel en samenhang te beoordelen. De motivering van het besluit is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel [12] en het motiveringsbeginsel [13] , Werkinstructie 2019/17 [14] en jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [15] . Ook had verweerder eisers medische situatie, namelijk dat hij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), moeten betrekken bij de beoordeling en moeten toetsen of dat aanleiding geeft tot bescherming tegen terugkeer in het kader van artikel 3 van het EVRM.
Verder voert eiser aan dat verweerder eisers gestelde seksuele gerichtheid ten onrechte niet geloofwaardig heeft gevonden. Verweerder miskent dat eiser geen documenten kan overleggen over zijn seksuele gerichtheid. Het vereisen van dergelijk bewijs is in de context van Nigeria niet reëel en in strijd met artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn [16] . Bovendien heeft eiser in de zienswijze wel een artikel [17] overgelegd dat zijn asielrelaas ondersteunt. Dat eiser pas in deze aanvraag expliciet zijn seksuele gerichtheid heeft benoemd, is volgens eiser verklaarbaar nu dit past binnen het patroon van zelfacceptatie en schaamte. Verweerder had eiser niet tegen mogen werpen dat hij oppervlakkig heeft verklaard over zijn gevoelens en zijn relatie met [naam] nu dit verklaarbaar is vanwege zijn psychische gesteldheid. Daarnaast heeft eiser foto’s overgelegd waaruit blijkt dat hij actief deelneemt aan lhbti-gerelateerde bijeenkomsten. Eiser manifesteert zich op deze wijze zichtbaar en structureel als lhbti-er en loopt dan ook een reëel en actueel risico op vervolging bij terugkeer naar Nigeria. Gedwongen terugkeer is daarom in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ter onderbouwing wijst eiser op het European Union Agency for Asylum (EUAA) rapport over Nigeria [18] . Uit dit rapport volgt dat lhbti-personen in Nigeria een reële dreiging lopen om vervolgd te worden, te maken hebben met sociale uitbuiting, geweld en gebrek aan bescherming door de autoriteiten, en dat dat leidt tot psychosociale schade en existentiële onzekerheid.
Eiser verzet zich ook tegen de voortzetting van de bewaringsmaatregel nu deze disproportioneel is en onvoldoende is gemotiveerd. Tot slot voert eiser aan dat het in 2021 opgelegde terugkeerbesluit niet zonder nadere motivering ten uitvoer kan worden gelegd. Ook stelt eiser dat het onzorgvuldig en ondeugdelijk gemotiveerd is dat verweerder zich beroept op een eerder besluit zonder dat is onderzocht of dat besluit op dit moment rechtens nog houdbaar is. Verweerder heeft geen nieuwe individuele beoordeling gemaakt van de terugkeerpositie van eiser en had opnieuw moeten toetsen of uitzetting toelaatbaar is gelet op de gestelde risico’s bij terugkeer en de overgelegde stukken. Het terugkeerbesluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en artikel 13 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser kon afwijzen als
kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat door het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, zij niet kan afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Het enkel verwijzen naar argumenten in de zienswijze kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
Is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het asielrelaas van eiser in zijn geheel en in samenhang is beoordeeld. Uit het voornemen en het bestreden besluit maakt de rechtbank op dat de door eiser afgelegde verklaringen en ingebrachte stukken voldoende kenbaar zijn betrokken en in samenhang zijn beoordeeld. Dat eiser verklaard heeft over zijn biseksuele gerichtheid, de relatie met [naam] , zijn culturele achtergrond en zijn traumatische ervaringen, wordt ook onderkend in de besluitvorming. Verweerder gaat hier immers op in. Nu eiser verder niet heeft onderbouwd op welke aspecten de beoordeling niet afdoende gemotiveerd is, slaagt de grond niet.
10. Eiser voert in beroep aan dat verweerder eisers medische situatie ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling. Uit de medische stukken van januari en mei 2025 die in beroep zijn ingediend volgt dat eiser op 10 januari 2025 een intake heeft gehad bij [zorginstelling] , een psychiatrisch behandelcentrum voor trauma gerelateerde psychopathologie, en dat bij eiser de diagnose PTSS is vastgesteld. Verder blijkt uit de stukken dat eiser vanaf februari 2025 gedurende tien weken een psycho-educatiegroep heeft gevolgd en op de wachtlijst staat voor een individuele traumafocale behandeling. Eiser stelt dat PTSS van invloed is op zijn vermogen om gedetailleerd, persoonlijk en coherent te verklaren. Nu eiser dit pas in beroep heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit in de beoordeling niet had hoeven betrekken. Hiertoe heeft verweerder ook eerder in de procedure geen aanleiding hoeven zien omdat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard dat er geen sprake was van beperkingen waar rekening mee gehouden moest worden. [19] Ook is er in de correcties en aanvullingen en in de zienswijze niet aangevoerd dat eiser vanwege zijn medische problematiek belemmerd werd in zijn vermogen om te verklaren. Los daarvan heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat uit deze medische stukken niet volgt welke concrete beperkingen eiser vanwege zijn PTSS dan zou hebben. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek of een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Mocht verweerder eisers seksuele gerichtheid en de daaruit volgende problemen niet geloofwaardig vinden?
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers seksuele gerichtheid en de problemen die hij daardoor heeft ondervonden ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Verweerder heeft allereerst mogen stellen dat eiser onvoldoende documenten heeft gegeven en hier geen goede verklaring voor heeft. Dat eiser aanvoert dat seksuele gerichtheid niet met documenten te onderbouwen is, houdt geen stand nu verweerder eiser dit ook niet heeft tegengeworpen. Wel heeft verweerder mogen vinden dat eiser de door hem aangevoerde feitelijkheden over de gestelde dood van [naam] niet met voldoende documenten heeft onderbouwd. Eiser heeft zelf wel het Human Rights First-artikel [20] overgelegd over onder meer een incident dat in Nigeria heeft plaatsgevonden, maar daaruit blijkt niet dat [naam] een van de slachtoffers is van dat incident nu er geen namen in het artikel worden genoemd en niet is gebleken dat het artikel op eiser persoonlijk betrekking heeft. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
11.1.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eisers verklaringen over zijn seksuele gerichtheid en de daaruit volgende problemen niet samenhangend en aannemelijk zijn. In dat kader heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat zijn verklaringen onpersoonlijk zijn en onvoldoende inzicht geven in eisers gevoelens en gestelde relatie. Dat eiser aanvoert dat zijn psychische gesteldheid verklaart dat hij niet alle details over [naam] kent of oppervlakkig verklaart over zijn relatie, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij hier met enige diepgang over kan verklaren. Volgens eiser zijn hij en [naam] immers twee jaar samen geweest en was [naam] eisers eerste liefde en eerste relatie. Daarnaast heeft eiser ook niet onderbouwd waaruit volgt dat iemand met PTSS slechts beperkt kan verklaren over zijn gevoelens. Dat eiser foto’s heeft overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat hij actief deelneemt aan lhbti-gerelateerde bijeenkomsten en dat hij zich openlijk identificeert met deze groep, hoeft het standpunt van verweerder niet anders te maken. Verweerder heeft mogen vinden dat eiser met deze foto’s geen specifieke, relevante of objectieve informatie heeft gegeven nu bijvoorbeeld niet blijkt wat het doel was van de gestelde bijeenkomsten, wat eisers rol was en hoe vaak deze bijeenkomsten plaatsvonden. Eiser heeft met deze foto’s dan ook niet zijn seksuele gerichtheid onderbouwd.
Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser zijn seksuele gerichtheid pas in de huidige opvolgende aanvraag naar voren heeft gebracht, terwijl eiser sinds 2011 zegt te weten dat hij zich ook tot mannen aangetrokken voelt en hij tijdens zijn asielprocedure in Duitsland hier wel over heeft verklaard. Verweerder heeft eisers reden hiervoor, namelijk dat het past binnen het patroon van zelfacceptatie en schaamte, dan ook niet als verschoonbaar hoeven aanmerken. Dat eiser enerzijds openlijk en structureel betrokken zou zijn bij de lhbti-gemeenschap, maar anderzijds zijn seksualiteit privé wil houden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet consistent mogen vinden. Eisers verwijzing naar de UNHCR Guidelines No. 9 (2012) waaruit zou volgen dat het algemeen bekend is dat lhbti-asielzoekers hun gerichtheid soms verborgen houden en soms zichtbaar uitdragen, maakt dat niet anders. Van iemand die verzoekt om internationale bescherming vanwege zijn seksuele gerichtheid mag immers verwacht worden dat hij daar over verklaart. Bovendien heeft eiser in zijn eerdere procedure wel verklaard over zijn seksuele gerichtheid. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Mocht verweerder vinden dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees heeft voor vervolging en geen reëel risico loopt op ernstige schade?
12. Zoals al overwogen in rechtsoverwegingen 11. en 11.1. heeft verweerder eisers gestelde seksuele gerichtheid en de daaruit volgende problemen ongeloofwaardig mogen vinden. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade [21] . De gronden van eiser die zien op de vrees en het risico bij terugkeer slagen daarom niet.
Terugkeerbesluit
13. Eiser heeft op 12 mei 2021 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen. Dit besluit staat in rechte vast, aangezien het hoger beroep van eiser gericht tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag op 14 juli 2021 ongegrond is verklaard. Nu eiser niet aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan omdat hij sindsdien niet uit de Europese Unie is vertrokken, is het terugkeerbesluit nog steeds geldig. In het bestreden besluit heeft verweerder beoordeeld of terugkeer naar Nigeria in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Nu verweerder eisers gestelde seksuele gerichtheid en de daaruit volgende problemen niet geloofwaardig heeft mogen vinden, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
Beroep tegen bewaring
14. Ter zitting heeft eiser de gronden gericht tegen de bewaring laten vallen. Deze gronden behoeven dan ook geen beoordeling meer.

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser in stand blijft.
16. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen
van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
17. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.C. Bakx, griffier.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.NL19.2540 en NL19.2541.
3.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b van de Vw.
6.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vw.
7.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d van de Vw.
8.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e van de Vw.
9.Op grond van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
10.Op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw.
12.Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13.Op grond van artikel 3:46 van de Awb.
14.WI 2019/17 ‘Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd’.
15.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
16.Richtlijn 2011/95/EU.
17.Human Rights First, 1 april 2014, Gay men publicly stripped and beaten in Nigeria.
18.EUAA, Country of Origin Information: Nigeria – Country Focus, July 2024.
19.Verslag van het gehoor opvolgende aanvraag van 16 juni 2025, p. 2-3.
20.Human Rights First, 1 april 2014, Gay men publicly stripped and beaten in Nigeria.
21.Als bedoeld in de artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw.