ECLI:NL:RBDHA:2025:17380
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot ingangsdatum uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. P. Loijenga, waarin de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd ingewilligd. Dit besluit had een ingangsdatum van 19 augustus 2024, waar verzoekster zich niet in kon vinden. Op 24 april 2024 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, wat nu betrekking heeft op de beroepsfase.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2025 behandeld. Op 15 mei 2025 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep, waarbij het beroep gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek. Hierdoor was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. De minister werd wel veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 907,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.