Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de Minister van Asiel en Migratie1, verweerder (gemachtigde: S. Aboulouafa).
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
Het standpunt van eiseres
Jiavan 9 januari 2007 (ECLI:EU:C:2007:1) en
Reyesvan 16 januari 2014 (ECLI:EU:C:2014:16) nader ingegaan op het criterium ‘ten laste van’. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat uit deze arresten kan worden afgeleid dat de hoedanigheid van een ‘ten laste’ komend familielid voortvloeit uit een feitelijke situatie, die wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat het familielid materieel wordt gesteund door de gemeenschapsonderdaan die gebruik heeft gemaakt van zijn of haar verkeersvrijheid. Het feit dat de gemeenschapsonderdaan over een lange periode regelmatig een som geld heeft betaald aan het familielid kan aantonen dat sprake is van een dergelijke situatie van reële afhankelijkheid, voor zover deze steun noodzakelijk is om in de basisbehoefte van het familielid te voorzien. Bij de beoordeling of de verleende financiële of materiële steun noodzakelijk is, moet de minister bezien of het familielid ten tijde van de aanvraag gezien zijn of haar economische en sociale toestand in zijn land van herkomst niet in staat was om in zijn basisbehoeften te voorzien, zodat aldaar de noodzaak voor materiële steun bestond. De noodzaak voor de materiële steun volgt niet zonder meer uit de enkele omstandigheid dat de gemeenschapsonderdaan over een lange periode regelmatig een som geld aan het familielid heeft betaald. Het familielid moet namelijk ook aan tonen in welke economische en sociale toestand hij zich in het land van herkomst bevond. Die noodzaak kan volgens het Hof met ieder passend middel worden aangetoond.