ECLI:NL:RBDHA:2025:17396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
NL24.40388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU/EER verblijfsdocument op basis van noodzakelijke ondersteuning door referent

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 september 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een EU/EER verblijfsdocument behandeld. Eiseres, een Venezolaanse vrouw, heeft een aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige kleinzoon, die in Nederland woont, te verblijven. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij ten laste komt van haar kleinzoon, zoals vereist door de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, die stelde dat zij afhankelijk was van haar kleinzoon voor financiële ondersteuning. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijf op basis van familiebanden. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd van de noodzakelijke en reële ondersteuning door haar kleinzoon en dat er geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40388
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann),
en

de Minister van Asiel en Migratie1, verweerder (gemachtigde: S. Aboulouafa).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een EU/EER verblijfsdocument, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag van eiseres mocht afwijzen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 27 mei 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 september 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, V. Duivesteijn als tolk en de gemachtigde van de minister.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van het griffierecht
6. Eiseres heeft verzocht om vrijgesteld te worden van de verplichting tot het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat eiseres voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent daarom vrijstelling van de betaling van het griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
7. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1950. Zij heeft de Venezolaanse nationaliteit. Eiseres heeft op 19 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Deze aanvraag heeft eiseres gedaan vanuit Nederland. Zij is namelijk op 2 december 2023 Nederland ingereisd op grond van een visum kort verblijf. Deze is inmiddels verlopen. Eiseres wil verblijven bij haar meerderjarige kleinzoon, [referent] . De kleinzoon treedt op als referent. Referent heeft de Spaanse nationaliteit en is woonachtig in Nederland.
8. De minister heeft de aanvraag afgewezen. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de familierechtelijke band tussen eiseres en referent vast is komen te staan, maar dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij ten laste komt van referent als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Hiervoor is namelijk vereist dat sprake is van reële en noodzakelijke ondersteuning door referent aan eiseres. Volgens de minister is dit niet aangetoond. Daarnaast heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij medisch afhankelijk is van referent. Daarom is eiseres ook geen familielid in de zin van artikel 8.7, derde lid, van het Vb. Tot slot heeft de minister ambtshalve getoetst aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en is hij tot de conclusie gekomen dat niet is gebleken dat tussen eiseres en referent sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Er is dus geen sprake van familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent.

Het standpunt van eiseres

9. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag en stelt dat zij wel ten laste komt van referent. Eiseres was in Venezuela afhankelijk van referent en is dit, nu zij in Nederland is, nog steeds. Eiseres heeft in 2023 noodzakelijke financiële ondersteuning van referent ontvangen om in haar basisbehoeften te voorzien, waaronder het bekostigen van medicijnen die in Venezuela veel geld kosten. In 2024 heeft referent het vliegticket naar Nederland voor eiseres betaald. Deze financiële ondersteuning was noodzakelijk omdat eiseres zelf geen financiële middelen heeft. Zij is altijd huisvrouw geweest en beschikt niet over een inkomen of een pensioen. Het is niet mogelijk om in Venezuela officiële documenten op te vragen waaruit dit blijkt. Daarnaast is eiseres chronisch ziek. Dit moet in samenhang worden gezien met het feit dat zij financieel afhankelijk is van referent. De reden waarom een familielid beroep doet op materiële ondersteuning niet van belang. Verder voert eiseres aan dat de minister bij de beoordeling of er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, niet alle relevante elementen en omstandigheden heeft meegewogen. Hierbij wijst eiseres op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2023:1188). Tot slot voert eiseres aan dat de minister de hoorplicht heeft geschonden nu eiseres niet is gehoord in bezwaar.
Het juridisch kader ‘ten laste komen van’
10. Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn) is omgezet in nationaal recht in hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 van het Vb.
11. Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d van het Vb en artikel 8.7, derde lid van het Vb, stelt ten laste te zijn van een Unieburger, dan beoordeelt de minister of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt om hereniging met de Unieburger, in het land van herkomst of het land waar het familielid eerder woonde (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel werd ondersteund door de Unieburger. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.
12. Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d en derde lid van het Vb neemt de minister in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang. De minister neemt in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst of het land waar het familielid woonde.
13. De Afdeling is in haar uitspraak van 19 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1156) aan de hand van de overwegingen van het Hof van Justitie (het Hof) in de arresten
Jiavan 9 januari 2007 (ECLI:EU:C:2007:1) en
Reyesvan 16 januari 2014 (ECLI:EU:C:2014:16) nader ingegaan op het criterium ‘ten laste van’. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat uit deze arresten kan worden afgeleid dat de hoedanigheid van een ‘ten laste’ komend familielid voortvloeit uit een feitelijke situatie, die wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat het familielid materieel wordt gesteund door de gemeenschapsonderdaan die gebruik heeft gemaakt van zijn of haar verkeersvrijheid. Het feit dat de gemeenschapsonderdaan over een lange periode regelmatig een som geld heeft betaald aan het familielid kan aantonen dat sprake is van een dergelijke situatie van reële afhankelijkheid, voor zover deze steun noodzakelijk is om in de basisbehoefte van het familielid te voorzien. Bij de beoordeling of de verleende financiële of materiële steun noodzakelijk is, moet de minister bezien of het familielid ten tijde van de aanvraag gezien zijn of haar economische en sociale toestand in zijn land van herkomst niet in staat was om in zijn basisbehoeften te voorzien, zodat aldaar de noodzaak voor materiële steun bestond. De noodzaak voor de materiële steun volgt niet zonder meer uit de enkele omstandigheid dat de gemeenschapsonderdaan over een lange periode regelmatig een som geld aan het familielid heeft betaald. Het familielid moet namelijk ook aan tonen in welke economische en sociale toestand hij zich in het land van herkomst bevond. Die noodzaak kan volgens het Hof met ieder passend middel worden aangetoond.
Komt eiseres ten laste van referent in de zin van art. 8.7, tweede lid, onder d Vb?
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake was van noodzakelijke ondersteuning. Eiseres heeft onvoldoende aangetoond in welke economische en sociale toestand zij zich bevond in Venezuela. Eiseres heeft op dit punt geen stukken overgelegd. De door eiseres overgelegde landeninformatie is ook niet voldoende om de noodzakelijkheid van de ondersteuning aan te nemen, nu niet is onderbouwd hoe deze informatie ziet op de specifieke situatie van eiseres. Hoewel de rechtbank in ziet dat de sociaaleconomische situatie - zoals referent deze ook heeft omschreven ter zitting- in Venezuela moeilijk is, is dit onvoldoende om aan te nemen dat de ondersteuning noodzakelijk was. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake was van reële ondersteuning. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat referent ten minste één jaar ononderbroken een geldbedrag heeft betaald aan eiseres. De overgelegde stukken tonen aan dat referent in de periode tussen 10 april 2023 tot en met 24 november 2023 regelmatig geld heeft overgemaakt naar eiseres. Deze periode beslaat minder dan één jaar. Dat eiseres stelt in Nederland te worden ondersteund door referent maakt ook niet dat sprake is van reële ondersteuning. Uit het beleid van de minister, opgenomen in paragraaf B10/2.2.4.4.1 en B10/2.2.4.4.2 van de Vreemdelingencirulaire 2000 (Vc), blijkt immers dat de financiële ondersteuning moet hebben plaatsgevonden in het land van herkomst of het land waar het familielid eerder woonde (niet zijnde Nederland). De minister heeft dus terecht geoordeeld dat eiseres geen familielid is zoals bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, onder d, van het Vb.
15. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij een familielid is in de zin van artikel 8.7, derde lid, onder b, van het Vb. De door eiseres overgelegde nota’s van de apotheek zijn onvoldoende om te kunnen aantonen dat zij vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door referent behoeft.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid
16. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor verblijf in Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij en referent meer dan gebruikelijk afhankelijk van elkaar zijn. De stelling van eiseres dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen in zijn beoordeling, wordt niet door de rechtbank gevolgd. Eiseres heeft namelijk niet onderbouwd welke relevante feiten en omstandigheden er niet zouden zijn meegenomen in de beoordeling van de minister.

Horen in bezwaar

17. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister heeft mogen afzien van het horen van eiseres. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan alleen van horen worden afgezien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat (zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918). In de situatie waarin er – om welke reden dan ook – nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan, kan de minister niet zonder meer afzien van het horen in bezwaar. De vraag of de minister in degelijke situatie niettemin van een gehoor kan afzien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden die meegewogen moeten worden, zijn onder andere:
- de mate waarin een vreemdeling gedurende de gehele procedure met de minister heeft gecommuniceerd over zijn of haar pogingen om de verzochte informatie boven tafel te krijgen;
- de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem of haar verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van die informatie;
- de aard van de ontbrekende informatie (of het bijvoorbeeld gaat om stukken die essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag);
- of de vreemdeling in zijn of haar bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting en concreet heeft aangegeven welk belang hij of zij daarbij heeft;
- of een vreemdeling al eerder in de gelegenheid is gesteld om ontbrekende informatie alsnog aan te leveren, en;
- of de vreemdeling concrete en onderbouwde redenen heeft gegeven waarom hij bepaalde informatie niet kan overleggen.
18. Niet is gebleken dat eiseres actief pogingen heeft gedaan om de verzochte informatie te verkrijgen en aan te leveren. In de aanvraag van de verblijfsvergunning worden mogelijke documenten genoemd waarmee eiseres haar aanvraag had kunnen staven. Ook in de brief van de minister van 10 april 2024 is eiseres verzocht om stukken te overleggen waaruit blijkt dat de materiele steun van referent aan eiseres noodzakelijk en reëel was, nu deze informatie bij het indienen van de aanvraag ontbrak. Deze stukken zijn essentieel voor de beoordeling van de aanvraag van eiseres. Eiseres heeft op 29 april 2024 gereageerd op deze brief, maar heeft hierbij geen bewijsstukken overgelegd. Daarnaast heeft eiseres geen concrete en onderbouwde redenen gegeven waarom zij de benodigde stukken niet heeft kunnen overleggen. Gelet op deze omstandigheden is er geen sprake van een twijfelgeval waarin de minister verplicht was om te horen. Het horen ondervangt de afwezigheid van de stukken namelijk niet. De minister heeft terecht beslist eiseres niet te horen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 september 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.