ECLI:NL:RBDHA:2025:17424
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist. Tijdens de zitting op 2 september 2025 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaken ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank overwoog dat de minister primair had gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er geen beroepsgronden waren ingediend. De rechtbank vond echter dat er wel een summiere beroepsgrond was ingediend, namelijk dat het besluit niet rechtmatig was omdat het niet was ondertekend. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep ontvankelijk, maar volgde zij het subsidiaire standpunt van de minister dat het beroep ongegrond was. Eiser had niet voldoende onderbouwd waar de onrechtmatigheid uit bleek. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 17 december 2024 waarin een vergelijkbare beroepsgrond was behandeld. Aangezien het beroep ongegrond werd verklaard, was er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. B.V.A. Corstens, in aanwezigheid van griffier mr. S.L. Clemens.