ECLI:NL:RBDHA:2025:17430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
NL23.34408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervanging of vernieuwing verblijfsdocument door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser om vervanging of vernieuwing van zijn verblijfsdocument behandeld. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, was eerder in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar heeft Nederland in 2006 verlaten en is sindsdien niet meer rechtmatig in Nederland verbleven. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag door de minister van Asiel en Migratie terecht is, maar dat het besluit gebrekkig is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister in beroep de motivering heeft aangevuld. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat hij gegronde redenen had om Nederland langdurig te verlaten, en zijn rechten onder het Besluit nr. 1/80 zijn door zijn langdurige afwezigheid vervallen. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser en bepaalt dat het griffierecht moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34408

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. N.F. van der Gouw).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om
vervanging of vernieuwing van zijn verblijfsdocument. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser ongelijk krijgt. Verweerder heeft de aanvraag van eiser terecht afgewezen. Toch is het beroep gegrond, omdat het besluit gebrekkig is gemotiveerd. Pas in beroep heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom hij het herzieningsverzoek van eiser afwijst. De rechtbank is daarom van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 en 4 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor vervanging of vernieuwing van zijn verblijfsdocument. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

(Totstandkoming van) het besluit

3. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteland] . Eiser heeft tot zijn 26ste levensjaar in Nederland gewoond
,laatstelijk met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Op 2 oktober 2006 heeft eiser zich uit de Basisadministratie Personen laten uitschrijven en zich gevestigd in Turkije. Eiser heeft op 9 januari 2013 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Ankara een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), welke aanvraag bij besluit van 15 mei 2013 is afgewezen. Eisers verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, die tot die tijd nog steeds geldig was, is bij afzonderlijk besluit van diezelfde datum ingetrokken met terugwerkende kracht tot 2 oktober 2006. Deze intrekking staat in rechte vast. Eiser heeft op 10 mei 2023 vanuit Nederland een aanvraag ingediend om vervanging of vernieuwing van zijn verblijfsdocument.
4.1.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eisers verblijfsvergunning is ingetrokken met ingang van 2 oktober 2006 en dat eiser sindsdien geen rechtmatig verblijf meer heeft gehad in Nederland . Indien eiser al rechten ontleende aan Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie (Besluit nr. 1/80), zijn die rechten door zijn langdurige verblijf buiten Nederland vervallen. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor vervanging of vernieuwing van zijn verblijfsdocument. Eiser dient volgens vaste jurisprudentie een nieuwe aanvraag in te dienen als hij het intrekkingsbesluit van 15 mei 2013 wil laten her beoordelen, en daarvoor dient hij leges te betalen, aldus verweerder.
4.2.
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat verweerder het verzoek van eiser tot herziening van het intrekkingsbesluit van 15 mei 2013 wel in de bezwaarfase van onderhavige procedure had moeten betrekken, dit niet tot een andersluidend besluit had geleid, nu er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling van de beroepsgronden

Staat artikel 7 van Besluit nr. 1/80 aan afwijzing van de aanvraag in de weg?
5. Eiser betoogt dat Besluit nr. 1/80 in de weg staat aan afwijzing van zijn aanvraag. In dit kader voert eiser aan dat hij gezinslid is van een Turkse werknemer als bedoeld in artikel 7 van Besluit nr. 1/80, dat hij 26 jaar in Nederland heeft gewoond en dat hij gegronde redenen had om Nederland te verlaten.
5.1.
Niet in geschil is dat eisers verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op 15 mei 2013 is ingetrokken met ingang van 2 oktober 2006, dat dit besluit in rechte vaststaat en dat eiser nadien niet meer in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Evenmin is in geschil dat eiser na zijn vertrek uit Nederland in 2006, ruim zes en een half jaar in Turkije heeft gewoond alvorens hij in 2013 een mvv heeft aangevraagd tot wedertoelating tot Nederland . Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat, voor zover eiser rechten kon ontlenen aan artikel 7 van het Besluit nr. 1/80, deze rechten vanwege zijn langdurige afwezigheid uit Nederland , verloren zijn gegaan. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste rechtspraak, bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 18 juli 2007 in de zaak Derin, C-325/05 (r.o. 35) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1194 (r.o. 3.2), waaruit volgt dat de rechten van een kind van een Turkse werknemer kunnen worden beperkt wanneer dat rechthebbende kind het grondgebied van desbetreffende lidstaat gedurende langere tijd zonder gegronde redenen heeft verlaten. De stelling van eiser dat hij gegronde redenen had om Nederland langdurig te verlaten, namelijk dat hij moest zorgen voor zijn ernstig zieke oma en moeder, en dat daarom zijn opgebouwde rechten onder Besluit nr. 1/80 niet zouden zijn vervallen, kan niet tot een ander oordeel leiden, al omdat hij deze redenen van vertrek niet heeft onderbouwd. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit kader nog op dat gesteld noch gebleken is dat eiser, gedurende zijn verblijf in Turkije, tussentijds nog naar Nederland is gereisd. Ook anderszins is niet gebleken dat eiser op dit moment nog rechten kan ontlenen aan Besluit nr. 1/80. Het onder 5. weergegeven betoog faalt.
Had verweerder het verzoek van eiser tot herziening van het intrekkingsbesluit moeten beoordelen?
6. Eiser betoogt ook dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij een nieuwe aanvraag had moeten indienen om zijn, in bezwaar gedane, verzoek tot herziening van het intrekkingsbesluit van 15 mei 2013 te kunnen beoordelen.
6.1.
Op grond van vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1507, is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo'n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
6.2.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat er geen grond bestaat voor zijn standpunt dat eiser, onder betaling van leges, een nieuwe aanvraag had moeten indienen ter herziening van het intrekkingsbesluit van 15 mei 2023. De regelgeving noch de rechtspraak bieden voor dit standpunt van verweerder grondslag. De rechtbank acht het bestreden besluit op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd. Dit maakt dat het bestreden besluit niet in overeenstemming met artikel 7:12 van de Awb tot stand is gekomen.
6.3.
Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit op dit punt vernietigen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Zij overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank stelt vast dat verweerder in beroep, onder andere in het verweerschrift, maar ook ter zitting, nader is ingegaan op het herzieningsverzoek van eiser. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, omdat eiser zijn stelling dat hij sinds 2006 langdurig uit Nederland afwezig is geweest vanwege de zorg voor zijn zieke oma en moeder tot op heden niet heeft onderbouwd en deze stelling bovendien al is meegenomen in het intrekkingsbesluit van 15 mei 2023. Eiser heeft dit standpunt van verweerder niet betwist. Gelet hierop en nu de rechtbank geen aanleiding ziet voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld, heeft verweerder hiermee het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek hersteld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gelet op wat onder 6.2. is overwogen gegrond wegens strijd met het motiveringsbeginsel. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Gelet op de aanvullende motivering van verweerder in beroep ziet de rechtbank, zoals reeds in 6.3. is overwogen, aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat het beroep weliswaar gegrond is, maar dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt.
8. De rechtbank ziet vanwege de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van de beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- aan hem vergoeden op grond van artikel 8:74 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Rademakers - Heins, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.