ECLI:NL:RBDHA:2025:17433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
NL23.33813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen moeder en meerderjarige zoon

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 september 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres besproken. Eiseres, geboren in 1962 en woonachtig in Libanon, heeft een aanvraag ingediend om bij haar zoon, referent, die sinds 2 juni 2021 een verblijfsvergunning asiel in Nederland heeft, te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, waarna eiseres bezwaar maakte en beroep instelde tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank beoordeelt vervolgens de inhoudelijke gronden van het beroep tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag. Eiseres stelt dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen haar en referent, maar de rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er beschermenswaardig gezins- of familieleven bestaat op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de medische klachten van eiseres niet voldoende ernstig zijn om aan te nemen dat zij volledig afhankelijk is van constante zorg en ondersteuning van referent. De rechtbank oordeelt dat verweerder de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht in stand heeft gelaten, maar veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eiseres, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank bepaalt dat het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet worden vergoed en dat de proceskosten worden vastgesteld op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33813

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiseres] , [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. N.F. van der Gouw).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de ten behoeve van eiseres ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres is het niet met deze afwijzing eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand kan blijven. Het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is niet-ontvankelijk omdat verweerder inmiddels een beslissing op het bezwaarschrift van eiseres heeft genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het einde van deze uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2.1.
Op 28 januari 2022 is een mvv-aanvraag ingediend ten behoeve van eiseres voor het doel ‘verblijf als familie-of gezinslid bij [referent] ’ (referent). Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 februari 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 25 oktober 2023 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift. Met het bestreden besluit van 8 juli 2024 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder alsnog beslist op het bezwaarschrift van eiseres. Verweerder is hierbij bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.2.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen is van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, referent, A. Polo als tolk en de gemachtigde van verweerder.

(Totstandkoming van) het bestreden besluit

3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1962 en heeft een onbekende nationaliteit. Zij woont op dit moment alleen in Libanon. Eiseres beoogt verblijf bij haar zoon, referent, die sinds 2 juni 2021 een verblijfsvergunning asiel in Nederland heeft. Op 28 januari 2022 heeft referent een daartoe strekkende aanvraag ten behoeve van eiseres gedaan. Referent is het enige kind van eiseres.
3.1.
Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen haar en referent bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Eiseres heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van beschermenswaardig gezins- of familieleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tussen haar en referent.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit
4. Het bezwaarschrift tegen het primaire besluit is ingediend op 15 maart 2023. Verweerder moest uiterlijk binnen negentien weken op het bezwaar beslissen, ingaande op de dag nadat de termijn (van 4 weken) voor het indienen van het bezwaarschrift was verstreken. Deze termijn heeft verweerder met 6 weken verdaagd. De beslistermijn eindigde daardoor op 27 september 2023. Na het verstrijken van de beslistermijn heeft verweerder op 30 september 2023 een ingebrekestelling ontvangen van eiseres. Verweerder heeft na het instellen van het beroep door eiseres op 25 oktober 2023 met het bestreden besluit van 8 juli 2024 alsnog beslist op het bezwaarschrift van eiseres. Dat betekent dat eiseres geen inhoudelijk belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. Het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is dan ook niet-ontvankelijk.
5. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiseres is het niet eens met het inhoudelijke besluit op haar bezwaar. Het beroep van eiseres heeft dus mede betrekking op het bestreden besluit. De rechtbank zal hierna dan ook ingaan op de inhoudelijke beroepsgronden van eiseres tegen het bestreden besluit.
Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit
Is sprake van beschermingswaardig gezins- of familieleven tussen referent en eiseres?
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Eiseres is emotioneel afhankelijk van referent en heeft tot aan referents vertrek uit Libanon altijd met hem samengewoond. Toen de oorlog in Syrië uitbrak, zijn ze samen naar Libanon verhuisd. Referent is ook na zijn huwelijk in 2020 voor eiseres blijven zorgen terwijl dit niet gebruikelijk is in Syrië of Libanon. Eiseres wordt volledig financieel ondersteund door referent. Daarnaast heeft eiseres ernstige medische klachten die maken dat zij zich nauwelijks meer zelfstandig kan handhaven. Verweerder heeft ten onrechte een beperkt gewicht toegekend aan de overgelegde medische stukken. Door de verslechterde veiligheidssituatie in Libanon voor Syrische onderdanen worden de medische klachten van eiseres ernstiger en dat is onvoldoende onderkend door verweerder, aldus eiseres.
6.1.1.
Uit vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, kan er familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM bestaan tussen meerderjarigen buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Verweerder moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, maar hij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst, voor zover die zijn aangevoerd, moeten in die beoordeling een rol spelen. Verder kan de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn. Verweerder mag daarbij een zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen en zoveel mogelijk te onderbouwen uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid kunnen blijken.
6.1.2.
Op 10 december 2024 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het arrest Martinez Alvarado t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2024:1210JUD000447021, gewezen. In dat arrest, dat gaat over een vreemdeling die door zijn beperkingen volledig afhankelijk is van de zorg van anderen en altijd door naaste familieleden is verzorgd, heeft het EHRM een schending van artikel 8 van het EVRM aangenomen. Het EHRM heeft in paragraaf 39 van dat arrest voorbeelden gegeven van arresten waarin alleen al wegens een ziekte of handicap van een meerderjarige vreemdeling bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen die vreemdeling en een volwassen familielid is aangenomen en in paragraaf 40 van zaken waarin het EHRM dat ondanks een ziekte of handicap niet heeft gedaan, waaronder diabetes. De rechtbank leidt uit die paragrafen af dat, om in dergelijke gevallen alleen al wegens ziekte of handicap van een meerderjarige vreemdeling te kunnen spreken van bijkomende elementen van afhankelijkheid van een volwassen familielid, de ziekte of handicap in ieder geval voldoende ernstig moet zijn (‘sufficient seriousness’) en die vreemdeling constante zorg en ondersteuning van familieleden nodig heeft. Daarbij leest de rechtbank paragraaf 40 zo dat het EHRM niet uitsluit dat, wanneer de medische problemen op zichzelf onvoldoende ernstig zijn voor de conclusie dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn, die in samenhang bezien met andere feiten en omstandigheden wel tot die conclusie kunnen leiden (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2748).
6.2.1.
Eiseres stelt dat zij medische klachten heeft, waaronder een hoge bloeddruk, diabetes, een depressie en dat zij moeite heeft met lopen, waardoor zij afhankelijk is. De rechtbank overweegt allereerst dat de stelling van eiseres dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de medische stukken omdat Bureau Documenten geen uitspraak kon doen over de echtheid, opmaak, afgifte en inhoud van de documenten, niet tot het oordeel kan leiden dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat de medische stukken inhoudelijk zijn beoordeeld en betrokken zijn bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de medische klachten die volgen uit de overgelegde medische stukken niet ten onrechte als onvoldoende ernstig aangemerkt om op grond hiervan al aan te nemen dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verweerder heeft hierbij niet ten onrechte in aanmerking genomen dat eiseres zich na het vertrek van referent, en later ook zijn echtgenote, staande heeft gehouden. Dat zij hulp krijgt van een buurvrouw, bijvoorbeeld bij het kopen van medicijnen, bij het doen van boodschappen en bij het koken, is onvoldoende om van voldoende ernstige medische problematiek te spreken, al omdat niet in geschil is dat geen sprake is van constante zorg en ondersteuning. Weliswaar staat in de verklaring van de burgemeester van 24 december 2022: ‘she needs permanent medication and care’, maar dit is geen medische deskundige en bovendien volgt uit de vragenlijst die daarna op 16 januari 2023 is ingevuld, dat eiseres zichzelf kan aankleden, kan douchen en naar het toilet kan gaan. In die vragenlijst staat tevens vermeld dat eiseres inmiddels 5 maanden alleen woont omdat de echtgenote van referent voor haar moeder moet zorgen, zodat ook om die reden geen sprake is geweest van constante zorg en ondersteuning door familieleden. De stelling van referent ter zitting dat zijn echtgenote in die periode ook bij eiseres sliep, is onvoldoende om van permanente zorg en ondersteuning te spreken. De rechtbank neemt bij het voorgaande voorts in aanmerking dat in voormelde verklaring van de burgemeester staat vermeld dat eiseres alleen woont. Verder wordt gesteld dat de medische situatie van eiseres na de ingevulde vragenlijst is verslechterd, maar – voor zover dit al een rol zou kunnen spelen - daarvan is geen (objectieve) onderbouwing gegeven. De brief van de Palestine Red Crescent Society Lebanon Field, waarin staat dat eiseres met een depressie is gediagnosticeerd, is daartoe onvoldoende. Los van dat deze brief niet is gedateerd, en dus onduidelijk is op welke moment deze betrekking heeft, staat in deze brief alleen dat eiseres recentelijk is gediagnosticeerd met een depressie en dat dit gevolgen heeft voor haar vermogen om taken te verrichten, te communiceren en haar diabetes te reguleren. Over de mate en ernst van de depressie wordt niets vermeld. Daarnaast heeft referent tijdens de hoorzitting op 10 juni 2024 verklaard dat eiseres voor haar depressieve klachten onder behandeling is van een privékliniek, maar hiervan zijn geen stukken overgelegd, zodat hierin ook geen onderbouwing kan worden gevonden voor het standpunt dat de medische situatie van eiseres is verslechterd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de medische klachten van eiseres niet voldoende ernstig zijn en dat deze medische klachten er niet voor zorgen dat de betrokken persoon volledig afhankelijk is van de constante zorg en ondersteuning van familieleden om in het dagelijks leven te functioneren.
6.2.2.
De vraag of verder sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid is, blijkens voornoemd arrest van het EHRM, afhankelijk van een brede beoordeling van een combinatie van elementen. Het EHRM heeft in paragrafen 41 en 42 herhaald dat financiële afhankelijkheid een rol speelt bij het antwoord op de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn, maar financiële afhankelijkheid op zichzelf heeft het EHRM nooit voldoende gevonden om te kunnen spreken van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verder spelen volgens paragraaf 43 ook nog andere elementen een rol bij het antwoord op de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn, bijvoorbeeld of in het land van herkomst of het land waar de betrokken vreemdeling verblijft zorg kan worden geboden door een familielid of door een realistisch zorgalternatief. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank een dergelijke brede beoordeling gemaakt en is niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat - overall - geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verweerder heeft - naast de medische situatie van eiseres en de materiële (praktische) afhankelijkheid - ook de samenwoning, de financiële afhankelijkheid, de banden met het land van herkomst, met Nederland en met het derde land Libanon, alsmede andere feiten en omstandigheden betrokken. Verweerder heeft betrokken dat eiseres en referent altijd hebben samengewoond totdat referent naar Nederland is gevlucht. Verweerder heeft zich echter ook op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat er altijd is samengewoond omdat eiseres vanwege haar medische klachten niet zelfstandig zou kunnen wonen. Hoewel eiseres dit laatste betwist, is de reden van samenwoning niet van doorslaggevend belang in deze zaak, omdat verweerder uit het enkele feit dat eiseres en referent zo lang hebben samengewoond al een sterke emotionele verbondenheid heeft afgeleid en dit in het voordeel van eiseres heeft meegewogen. Verweerder heeft deze emotionele afhankelijkheid echter niet ten onrechte, ook niet in samenhang met de overige omstandigheden, onvoldoende geacht om bijkomende elementen van afhankelijkheid aan te nemen. Verweerder heeft aangenomen dat sprake is van financiële afhankelijkheid, maar niet ten onrechte opgemerkt dat - los van de steun die eiseres ook van anderen zoals de buurvrouw krijgt - de financiële steun door referent op afstand kan worden voortgezet. De stelling van eiseres dat de zorgverlening door de buurvrouw niet kan worden gezien als een reëel zorgalternatief, omdat deze buurvrouw wellicht op termijn naar Egypte zal verhuizen vanwege de verslechterde situatie in Libanon, heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven brengen, reeds omdat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. De stellingen van eiseres dat zij geen banden heeft met Syrië omdat ze daar als een staatloze Palestijn leefde, zij daar belemmeringen door ondervond en zij ook geen banden heeft met Libanon en daar niet welkom is, heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven brengen. Verweerder heeft kunnen betrekken dat eiseres tot 2012 in Syrië heeft gewoond en in het bezit is van Syrische documenten voor Palestijnse vluchtelingen, en aangenomen dat de banden met Syrië – na twaalf jaar afwezigheid aldaar – wat zijn afgenomen, maar dat eiseres inmiddels geruime tijd in Libanon verblijft en zij door haar langdurige verblijf aldaar ook banden met Libanon heeft. Daarentegen heeft zij geen banden met Nederland anders dan dat referent, diens echtgenote en pasgeboren kind hier verblijven. Uit de verklaringen van referent blijkt daarenboven dat eiseres in Libanon praktische hulp krijgt voor dagelijkse bezigheden en doktersbezoeken en ook dat zij toegang heeft tot medische zorg en medicatie. Verder blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de overige door eiseres aangevoerde omstandigheden, waaronder dat zij illegaal (en alleen) in Libanon verblijft, dat de situatie daar is verslechterd en dat zij zich daar zorgen over maakt, maar deze omstandigheden hebben verweerder evenmin tot een ander standpunt hoeven brengen. Dit te meer daar deze omstandigheden - hoe verdrietig ook - los staan van de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het geheel van deze feiten en omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, niet noopt tot de conclusie dat bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent bestaan. Er is dus terecht aangenomen dat geen beschermenswaardig gezins- of familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eiseres en referent. De onder 6. weergegeven beroepsgrond faalt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep voor zover het inhoudelijk is gericht tegen het bestreden besluit, is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de ten behoeve van eiseres gedane aanvraag in stand blijft.
8. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4. ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres met betrekking tot het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bestreden besluit is immers te laat genomen, terwijl er wel sprake is van een geldige ingebrekestelling. Eiseres heeft het beroep in zoverre terecht ingesteld. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5).
9. Ook moet verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor het overige, ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Rademakers - Heins, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.