ECLI:NL:RBDHA:2025:17504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
24/1683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in Rijswijk

Op 11 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van vier bomen in Rijswijk. De vergunninghoudster, die een appartementencomplex wil realiseren, had de vergunning aangevraagd, maar de bewonerscommissie Godfried Bomansstraat, eiseres in deze zaak, was het niet eens met de verleende vergunning. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres en heeft geconcludeerd dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders niet zonder nadere motivering op het advies van de deskundige mocht afgaan en dat de herplantplicht te onbestemd en vrijblijvend was geformuleerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2024 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens is de omgevingsvergunning van 20 juli 2023 geschorst tot twee weken na de verzending van het nieuw te nemen besluit op bezwaar. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1683

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2025 in de zaak tussen

Bewonerscommissie Godfried Bomansstraat, uit Rijswijk, eiseres

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk

(gemachtigde: [naam 3] ).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
Stichting Rijswijk Wonenuit Rijswijk en
Bouwmij Weboma B.V.uit Wateringen (vergunninghoudster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning voor het kappen van vier bomen. Vergunninghoudster wil de bomen kappen in verband met het realiseren van een appartementencomplex. Eiseres is het niet eens met het besluit van het college om de omgevingsvergunning te verlenen. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de verlening van de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven. Het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft met het primaire besluit van 20 juli 2023 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het kappen van vier bomen op de locatie Godfried Bomansstraat, kadastrale [sectie] , perceelnummer [nummer] in Rijswijk. Daarbij is ook een herplantplicht opgelegd voor het planten van vier bomen.
2.1.
Met het bestreden besluit van 19 januari 2024 heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
Eiseres heeft gereageerd op het verweerschrift en aanvullende beroepsgronden ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2025 op zitting behandeld. De gemachtigden van eiseres zijn verschenen, vergezeld door [naam 4] van Natuurlijk Delfland. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] . Namens vergunninghoudster was [naam 8] aanwezig en namens de Stichting Rijswijk Wonen heeft [naam 9] aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
4. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank overweegt dat de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen een discretionaire bevoegdheid van het college betreft. Het college kan deze omgevingsvergunning weigeren als ten aanzien van de houtopstand sprake is van één of meer van de waarden die worden genoemd in artikel 4.1.1, derde lid, van de Verordening Fysieke Leefomgeving (VFL). Er bestaat geen verplichting om een vergunning te weigeren zodra één van de in dat artikel genoemde waarden aan de orde is. Het college kan bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand alle relevante belangen meewegen. Dit betekent dat het college bij de beslissing om een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen beleidsruimte heeft. Ter beoordeling ligt voor of het college in redelijkheid bij afweging van de betrokken belangen tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft kunnen komen.
Procedurele aspecten
6. Eiseres heeft op 20 juni 2025 een schriftelijk stuk ingediend ter aanvulling van haar eerder ingediende beroepsgronden. Deze aanvullende beroepsgronden zijn door de rechtbank op de tiende dag voor de zitting ontvangen. Gelet op artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is deze aanvulling daarom niet tijdig ingediend. Gezien de beperkte omvang van het stuk en nu hierin deels wordt voortgebouwd op reeds eerder ingenomen standpunten, acht de rechtbank het echter niet in strijd met de goede procesorde om de aanvullende beroepsgronden inhoudelijk te beoordelen.
Ingetrokken beroepsgrond
7. Ter zitting is vastgesteld dat de VFL 2024 op 1 januari 2024 in werking is getreden. Dat betekent dat het college bij het nemen van het bestreden besluit terecht aan deze verordening heeft getoetst. Eiseres heeft daarop haar beroepsgrond over het ten onrechte toepassen van deze versie van de VFL ingetrokken.
Inhoudelijke beoordeling
Ontheffing Wet Natuurbescherming (Wnb)
8. Voor zover eiseres betoogt dat de omgevingsvergunning niet eerder verleend had mogen worden dan nadat een ontheffing op grond van artikel 3.8 van de Wnb was verkregen, slaagt dit betoog niet. Het is aan de aanvrager om te beslissen of hij de ontheffing laat aanhaken bij de aanvraag om een omgevingsvergunning of niet. Daar heeft de aanvrager in dit geval niet voor gekozen, door afzonderlijk een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wnb aan te vragen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Noodzaak bomenkap
9. De rechtbank volgt eiseres niet voor zover zij heeft betoogd dat het niet nodig is om de vier bomen te kappen. Het college en vergunninghoudster hebben toegelicht dat het vellen van de bomen noodzakelijk is in verband met de realisatie van een appartementencomplex. Eén boom staat op de voorziene locatie van het appartementencomplex en drie bomen moeten worden geveld in verband met de ruimte die nodig is voor de bouwwerkzaamheden. Eiseres heeft de juistheid van deze toelichting onvoldoende gemotiveerd betwist. Voor zover eiseres heeft bepleit dat de bomen gespaard zouden kunnen worden bij een andere uitvoering van het bouwproject of de hiervoor benodigde werkzaamheden, leidt dit niet tot gegrondverklaring van het beroep. Hierbij is van belang dat het college gehouden was om te beslissen op de aanvraag zoals die door vergunninghoudster is ingediend.
Het betoog slaagt niet.
Toetsing weigeringsgronden
10. Eiseres betwist de juistheid van het advies van de medewerker van de dienst stadsbeheer van de gemeente, die de waarde van de vier bomen heeft beoordeeld. Daarnaast plaatst zij kanttekeningen bij de deskundigheid van de opsteller van het advies. Zij stelt dat deze medewerker niet de benodigde formele opleiding heeft gevolgd en niet over de juiste certificering beschikt. Ook is het onduidelijk hoe de medewerker tot zijn conclusie is gekomen dat de omgevingsvergunning verleend kon worden. De onderbouwing van het advies ontbreekt of is zeer summier. De bomen hebben volgens eiseres wel degelijk veel waarde. Er doen zich dan ook meerdere weigeringsgronden voor de omgevingsvergunning voor. Eiseres onderbouwt haar betoog met een ecologische quickscan en een nadere aanvulling hierop van Natuurlijk Delfland.
11. Het college stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit per weigeringsgrond uit artikel 4.1.1, derde lid, van de VFL, is aangegeven of deze zich voordoet of niet. Bij twee weigeringsgronden is een uitgebreidere motivering gegeven en bij de andere vier weigeringsgronden is ‘nee’ vermeld, waaruit blijkt dat deze weigeringsgronden niet aan de orde zijn. Het college vindt dat het zich heeft mogen baseren op het advies van de medewerker van de dienst stadsbeheer die de bomen heeft beoordeeld.
11.1.
Niet in geschil is dat voor het kappen van de bomen een omgevingsvergunning nodig is. Het college moet de aanvraag voor een omgevingsvergunning toetsen aan artikel 4.1.1, derde lid, van de VFL en mag de vergunning alleen weigeren als één of meer van de waarden genoemd in die bepaling aanwezig zijn. Partijen kijken verschillend aan tegen de waarde van de te kappen bomen.
11.2.
Het college heeft de waarde van de bomen laten beoordelen door een medewerker van de dienst stadsbeheer. In het advies van deze medewerker van 20 juli 2023 wordt bij toetsing aan de waarden uit artikel 4.1.1, derde lid, van de VFL, bij alle onderdelen geconcludeerd dat de betreffende waarde niet aanwezig is. Ook staat in de conclusie: ‘Er blijft in ruimte mate voldoende groen aanwezig. Bovendien vindt er een herplant plaats van bomen en ander groen.’
11.3.
Op 6 december 2023 heeft de medewerker een aanvullende beoordeling van de bomen uitgevoerd, die is overgenomen in het bestreden besluit. Hij heeft geconcludeerd dat de bomen geen natuurwaarde hebben, omdat in de omgevingsvergunning geborgd is dat er voor de kap onderzoek naar broed-, rust- of verblijfplaatsen van dieren wordt gedaan en dat er geen kap plaatsvindt in het broedseizoen. Verder merkt de stadsbeheerder op dat de te kappen bomen eiken zijn en dat deze deel uitmaken van een grotere groep bomen in de omgeving van het plangebied. De resterende bomen die niet worden gekapt blijven volgens het aanvullende advies een ecologische verbindingszone vormen.
11.4.
Uit vaste rechtspraak volgt dat het college van een gegeven advies van een deskundige mag uitgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [1] Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van het advies in beginsel geen nadere toelichting.
11.5.
Ter zitting heeft de medewerker stadsbeheer die de beoordeling heeft uitgevoerd, onweersproken toegelicht dat hij over ruime ervaring beschikt als groendeskundige en dat hij meerdere relevante cursussen met succes heeft afgerond. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de medewerker stadsbeheer.
11.6.
De rechtbank stelt echter vast dat er in de adviezen van de medewerker stadsbeheer geen concrete en verifieerbare informatie is opgenomen over de toestand van de bomen in relatie tot de weigeringsgronden uit artikel 4.1.1, derde lid, van de VFL. In het eerste advies is per weigeringsgrond uit artikel 4.1.1, derde lid, van de VFL, weergegeven dat deze zich niet voordoet, zonder dat dit oordeel nader is gemotiveerd. Het aanvullende advies bevat weliswaar een beknopte toelichting met betrekking tot de natuurwaarde van de bomen en de waarde voor de leefbaarheid hiervan, maar ook die toelichting schiet naar het oordeel van de rechtbank tekort. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat in deze toelichting wordt gesproken over vier eiken, terwijl de aanvraag zag op drie eiken en een es. Bovendien heeft de toelichting geen betrekking op alle weigeringsgronden uit artikel 4.1.1, derde lid, van de VFL, maar wordt hierin slechts ingegaan op de natuurwaarde en de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand. Of bij de overige weigeringsgronden een beoordeling heeft plaatsgevonden van de diverse aspecten die blijkens de toelichting bij die weigeringsgronden een rol kunnen spelen, wordt uit het advies niet duidelijk.
11.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het college de uitgebrachte adviezen niet zonder nadere motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het bestreden besluit is daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
Herplantplicht
12. Ten aanzien van de herplantplicht die met het bestreden besluit is opgelegd, betoogt eiseres dat deze onduidelijk is geformuleerd. De soort, locatie en omvang van de te planten bomen wordt niet gespecificeerd en ook de termijn waarbinnen de herplant dient plaats te vinden, ontbreekt volgens eiseres.
12.1.
De rechtbank overweegt dat het college op grond van artikel 4.1.1, vierde lid, van de VFL, een herplantplicht kan opleggen onder nader te stellen voorschriften. In dit geval is een herplantplicht opgelegd die inhoudt dat vergunninghoudster vier bomen in het projectgebied moet herplanten. Naar het oordeel van de rechtbank betoogt eiseres terecht dat deze herplantplicht te onbestemd en vrijblijvend is. Uit de herplantplicht zoals die is geformuleerd, blijkt niet wat voor soort bomen moet worden herplant, welke omvang deze bomen moeten hebben en wanneer uiterlijk aan de herplantplicht moet worden voldaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de adviezen van de medewerker stadsbeheer volgt dat bij de conclusie dat geen van de weigeringsgronden uit artikel 4.1.1, derde lid, van de VFL zich voordoet, kennelijk van belang is geacht dat na voltooiing van de werkzaamheden het groen weer wordt aangevuld.
Het betoog slaagt.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, nu dit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een draagkrachtige motivering. Wat eiseres voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, nu dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte en doelmatige afdoeningswijze zou inhouden. Het college dient daarom met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning. Met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb zal de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening de omgevingsvergunning van 20 juli 2023 schorsen tot twee weken nadat het college een nieuw besluit op bezwaar heeft verzonden.
13.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigden van eiseres hebben een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand bedraagt in totaal (2 x € 907 x wegingsfactor 1 =) € 1.814,-. In deze vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden de reiskosten van de rechtsbijstandverlener inbegrepen geacht. Voor zover eiseres afzonderlijk om vergoeding van de reiskosten van haar beroepsmatige rechtsbijstandverlener heeft verzocht, wijst de rechtbank dit verzoek af. Voor zover eiseres om vergoeding van de reiskosten van de naar zitting meegebrachte deskundige heeft verzocht, wijst de rechtbank dit verzoek toe. Deze reiskosten ter hoogte van € 6,60 komen op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking. De totale vergoeding voor de proceskosten van eiseres bedraagt daarmee € 1.820,60.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 19 januari 2024;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- schorst het besluit van 20 juli 2023 tot twee weken na de datum van verzending van het nieuw te nemen besluit op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.820,60 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Wesselo, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo is bepaald dat, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod geldt om een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Op grond van artikel 4.1.1, eerste lid, van de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Rijswijk 2024 is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.
In artikel 4.1.1, derde lid, van de Verordening Fysieke Leefomgeving Rijswijk 2021 staat dat – in afwijking van het bepaalde in artikel 9.1.7 – de vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Op grond van artikel 4.1.1, vierde lid, van de VFL kan het bevoegd gezag een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.
Op grond van artikel 9.1.7, eerste lid, van de VFL kan een vergunning of ontheffing in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:481.