ECLI:NL:RBDHA:2025:17532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
NL25.16693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvragen om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis en gezinshereniging

In deze zaak heeft eiser 1 op 8 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres 1 en eiser 2, en in het kader van gezinshereniging voor eiseres 2, op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft op 5 februari 2025 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Op 9 april 2025 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, aangezien verweerder geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat aan de voorwaarden voor vrijstelling wordt voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, omdat verweerder nog steeds geen besluit had genomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen te nemen, en heeft een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Tevens zijn de proceskosten van eisers vastgesteld op € 453,50.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 22 september 2025, en de eisers zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.16693
V-nummers: 291.613.6718, 294.183.7271, 294.183.7253 en 294.183.7307

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1], eiser 1,

[eiseres 1], eiseres 1,
[eiser 2], eiser 2,
[eiseres 2], eiseres 2,
hierna tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. N. Imminga)
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,verweerder.

Procesverloop

Eiser 1 heeft op 8 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor eiseres 1 en eiser 2 en in het kader van gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM voor eiseres 2.
Bij uitspraak van 5 februari 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van 8 november 2024 gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen een termijn van acht weken een besluit op de aanvragen te nemen, en binnen twintig weken indien binnen die termijn wordt besloten tot nader onderzoek en dat aan eiser 1 schriftelijk is meegedeeld (ECLI:NL:RBDHA:2025:15730).
Op 9 april 2025 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvragen.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Er is verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. [2] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
3. In haar uitspraak van 20 november 2024 heeft de rechtbank het eerste beroep van eiser 1 tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken. Indien binnen die termijn echter wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiser 1 schriftelijk is meegedeeld, moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiser 1 een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000.
4. Eisers hebben het tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvragen ingesteld op 9 april 2025. Verweerder heeft nog altijd geen besluit genomen op de aanvragen. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken. De rechtbank heeft in haar eerste uitspraak op het beroep al een redelijke nadere beslistermijn gesteld. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen te nemen.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eisers verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000. De rechtbank merkt in dat verband op dat uit de eerder aan verweerder opgelegde dwangsom vooralsnog een onvoldoende prikkel is gebleken, nu een besluit op de aanvragen is uitgebleven.
7. Eisers hebben verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank wijst dit af. In haar eerste uitspraak heeft de rechtbank de bestuurlijke dwangsom al vastgesteld. Artikel 4:17 van de Awb leidt er niet toe dat thans weer een dergelijke dwangsom wordt verbeurd.
8. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen aan eisers een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Lukanika, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.