In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 12 mei 2025 was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring van 12 mei 2025 onrechtmatig was, omdat de eiser drie dagen op een ongeldige titel in bewaring had gezeten. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €300,- aan de eiser voor deze onrechtmatige vrijheidsbeneming. Echter, het beroep tegen de maatregel van bewaring van 8 juli 2025 is ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel was dat de gronden voor deze maatregel voldoende gemotiveerd waren en niet waren betwist. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het opleggen van maatregelen van bewaring en de gevolgen van onrechtmatigheid in eerdere beslissingen.