ECLI:NL:RBDHA:2025:17634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
NL25.43053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die op 2 april 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 19 september 2025, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

De rechtbank heeft eerder, op 20 augustus 2025, de maatregel van bewaring getoetst en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een nieuwe verzwaarde belangenafweging, aangezien deze in de vorige toetsperiode al is gemaakt. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank concludeert echter dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat het tijdsverloop sinds de aanvraag van de lp niet zodanig lang is dat dit leidt tot de conclusie dat er geen lp zal worden afgegeven. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

De rechtbank oordeelt dat de langere duur van de bewaring voor rekening en risico van eiser komt, aangezien hij geen medewerking verleent en niet is verschenen op belangrijke presentaties. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en wijst het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43053

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. De minister heeft op 2 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Daar is ook een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst, zoals volgt uit
de uitspraak van 20 augustus 2025 [2] . In dit beroep is daarom van belang wat er sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 15 augustus 2025 is gebeurd.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Wat vindt eiser?
4. Eiser stelt dat zicht op uitzetting ontbreekt en de minister onvoldoende voortvarend handelt. Naarmate de bewaring langer voortduurt, neemt de verantwoordelijkheid van de minister om meer concrete en zaaksgerichte stappen te zetten toe. Het slechts versturen van schriftelijke rappels volstaat volgens eiser niet meer. Er dient een belangenafweging plaats te vinden, die in het voordeel van eiser dient uit te vallen. Eiser verwijst naar een vergelijkbare zaak, waarin de belangenafweging wel in het voordeel van de vreemdeling is uitgevallen. Dit is niet uit te leggen en leidt tot rechtsongelijkheid omdat de zaak op alle fronten vergelijkbaar is met die van eiser.
Oordeel van de rechtbank
5. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank overweegt als eerste dat de minister in de vorige toetsperiode tijdig een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat een dergelijke afweging nu opnieuw gemaakt zou moeten worden. De verwijzing naar de andere, volgens eiser vergelijkbare zaak, maakt dit niet anders. Door de minister is terecht opgemerkt dat niet duidelijk is om welke zaak dit gaat. Daar komt bij dat de belangenafweging in de vorige toetsperiode is gemaakt en nu dus niet ter toetsing voorligt.
5.1.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting verwijst de rechtbank naar de uitspraak op het eerste beroep van eiser van 25 april 2025 [3] . In die uitspraak is al geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen en ook specifiek voor eiser niet ontbreekt. Dit is herhaald in de uitspraak met betrekking tot het voortduren van de bewaring van 20 augustus 2025 [4] . Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan nu tot een ander oordeel moet worden gekomen. Het tijdsverloop sinds de lp [5] -aanvraag op 2 april 2025 is niet zodanig lang dat alleen daarom al zou moeten worden aangenomen dat er geen lp zal worden afgegeven. Daar komt bij dat eiser nog steeds geen medewerking verleent. Zo is eiser niet verschenen op de presentatie van 8 augustus 2025 en onderneemt hij geen stappen om aan identiteitsdocumenten te komen. De stelling van eiser dat zijn paspoort bij een vriend ligt maar hij deze vriend niet kan bereiken omdat eiser een nieuwe telefoon heeft, vindt de rechtbank niet overtuigend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de langere duur van de bewaring voor rekening en risico van eiser komt.
5.2.
Daarnaast wordt door de minister voldoende voortvarend gehandeld. Op de zitting is door de minister toegelicht dat het niet ongebruikelijk is dat een tweede presentatie wordt gepland nadat een eerste geen doorgang kon vinden. Ook heeft de minister terecht opgemerkt dat de presentatie van 8 augustus 2025 is gepland naar aanleiding van het sturen van schriftelijke rappels en er dus geen aanleiding is voor het oordeel dat deze rappels tot niks leiden. De rechtbank constateert dat er in deze toetsperiode twee vertrekgesprekken met eiser zijn gevoerd en er twee keer schriftelijk aan de lp-aanvraag is gerappelleerd. De rechtbank vindt deze gang van zaken vooralsnog voldoende voortvarend. Temeer nu de minister heeft aangegeven dat er op dit moment in geen enkele zaak op dossierniveau wordt gerappelleerd. Daarbij is terecht opgemerkt dat de minister volledig afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten.
6. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Tot slot is gesteld noch gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers verwijdering [6] .

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaaknummer NL25.36885.
5.Laissez-passer.
6.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.