ECLI:NL:RBDHA:2025:17673
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van een Syrische vreemdeling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van een Syrische vreemdeling tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, stelde dat de minister van Asiel en Migratie niet binnen de wettelijk vereiste termijn had beslist op zijn aanvraag. De minister ontving de aanvraag op 24 oktober 2023 en had volgens de wet uiterlijk binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn was echter verlengd met negen maanden op basis van WBV 2023/34, en bovendien gold er een besluitmoratorium voor Syrië van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025, waardoor de beslistermijn verder werd verlengd tot maximaal 21 maanden.
De rechtbank overwoog dat de eiser de minister op 20 juni 2025 in gebreke had gesteld, maar dat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor was de ingebrekestelling te vroeg ingediend, wat leidde tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en bekendgemaakt op 29 augustus 2025.