ECLI:NL:RBDHA:2025:17683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
NL25.44435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en gebruik van handboeien in vreemdelingenrechtelijke context

Op 25 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de onrechtmatige bewaring van een eiser door de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 14 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser, dat op 23 september 2025 werd behandeld, beoordeeld. Eiser betoogde dat handboeien ten onrechte waren aangelegd tijdens zijn transport naar een verhoor, wat volgens hem de maatregel van bewaring onrechtmatig maakte. De minister erkende dat er onvoldoende onderbouwing was voor het gebruik van handboeien, maar de rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel, gezien de korte duur van de overbrenging en de bestaande terugkeerverplichting van de eiser. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, maar de minister werd wel veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.44435

uitspraak van de enkelvoudige kamer in van 25 september 2025 de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Mochten bij eiser handboeien worden aangelegd tijdens het transport?
1. Eiser betoogt dat bij hem ten onrechte handboeien zijn aangelegd bij de overbrenging naar een plaats bestemd voor verhoor. In de M105A staat enkel vermeld dat handboeien zijn aangelegd ter afwending van gevaar voor zichzelf en anderen, terwijl hiervoor geen aanknopingspunten te vinden zijn in het dossier. Hiermee is dus sprake van een gebrek en volgens eiser maakt dit de maatregel van bewaring onrechtmatig. Het is namelijk een ernstig gebrek, waardoor een belangenafweging in zijn voordeel uit dient te vallen. Daarbij weegt ook mee dat aan eiser nog geen laissez passer (lp) is verstrekt waardoor hij niet op korte termijn zal worden uitgezet.
1.1.
De minister heeft op de zitting erkend dat uit het dossier onvoldoende blijkt waarom het aanleggen van handboeien bij eiser bij de overname noodzakelijk was. De rechtbank stelt vast dat dus sprake is van een gebrek in het voortraject van de inbewaringstelling. Het onrechtmatig gebruik van handboeien tijdens de overbrenging maakt de overbrenging en ophouding namelijk onrechtmatig. [1] Een gebrek in het traject voorafgaand aan de inbewaringstelling maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ten eerste heeft de overbrenging 27 minuten geduurd. Dat is kort. Verder heeft eiser in september 2024 een bevel tot terugkeer gekregen en vervolgens in mei 2025 een terugkeerbesluit. Eiser heeft dus al langere tijd een terugkeerverplichting, maar heeft hier niet uit eigen beweging aan voldaan. De gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen worden ook niet betwist, en deze kunnen de maatregel naar het oordeel van de rechtbank voldoende dragen. Daarmee is het risico op onttrekking gegeven, wat een zwaar belang bij inbewaringstelling van eiser voor de minister oplevert. Dat aan eiser nog geen lp is verstrekt, maakt niet dat de belangenafweging wel in zijn voordeel zou moeten uitvallen. De minister heeft in dit kader terecht gesteld dat de lp-aanvraag nog loopt, hierop wordt schriftelijk gerappelleerd en de autoriteiten in Marokko hebben niet aangegeven dat geen lp zal worden afgegeven. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3.1.
Gelet op het in 1.1. geconstateerde gebrek, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 12 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2738.
2.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.