Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres stelt van Cubaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986. Met ingang van 17 augustus 2017 is aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor de
1 Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
duur van vijf jaar2 verleend. De minister heeft deze internationale beschermingsstatus van eiseres bij besluit van 31 oktober 2022 beëindigd3. Dit omdat eiseres niet voor de einddatum van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning asiel, namelijk 17 augustus 2022, verlenging van haar tijdelijke asielvergunning heeft aangevraagd dan wel een aanvraag voor een asielvergunning voor onbepaalde tijd heeft ingediend. Nu eiseres geen zienswijze heeft ingediend tegen het uitgebrachte voornemen tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus, waren de minister geen feiten of omstandigheden bekend die maakten dat hij van beëindiging af moest zien. Tegen het besluit tot beeindiging van de internationale bescherming van 31 oktober 2022 is door eiseres op 30 november 2023 beroep ingesteld (NL23.37606).
3. De verlengingsaanvraag die eiseres op 29 september 2023 heeft ingediend is door de minister niet in behandeling genomen. Redengevend daarvoor is dat eiseres ten tijde van deze verlengingsaanvraag niet meer in bezit was van een geldige verblijfsvergunning asiel en het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus onherroepelijk is geworden. Tegen dit besluit heeft eiseres op 12 januari 2024 beroep ingesteld (NL24.1295).
4. Eiseres geeft met betrekking tot haar beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning asiel aan dat dit weliswaar te laat is ingediend maar dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zij voert hiertoe aan dat het besluit van 31 oktober 2022 haar nooit heeft bereikt. De minister heeft het besluit ten onrechte niet naar haar gemachtigde verzonden.
Ontvankelijkheid van het beroep tegen de intrekking van de verleende asielvergunning
5. De rechtbank volgt de minister in diens standpunt dat het besluit op juiste wijze kenbaar is gemaakt. Het is voldoende aannemelijk gemaakt dat het besluit daadwerkelijk op 1 november 2022 (aangetekend) aan eiseres is verzonden. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang. Uit een rapport van bevindingen van 31 oktober 2022 blijkt dat het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel aangetekend naar het laatst bekende adres van eiseres is verzonden en retour is gekomen met de mededeling "niet afgehaald, retour afzender". De rapporteur maakt er melding van dat het bestreden besluit desondanks ook wordt verzonden naar dit adres omdat er geen ander adres van eiseres bekend is. De rechtbank stelt vast dat op zowel de aanbiedingsbrief aan eiseres als op het informatieblad aan de rechtbank behorend bij de bestreden beschikking vermeld staat dat er sprake is van aangetekende verzending. Dit komt overeen met de door de minister overgelegde printscreens van het gegevensverwerkingssysteem Indigo. Daaruit is namelijk op te maken dat de volgende dossierstukken, "aanbiedingsbrief', "beschikking intrekking asiel" en "informatieblad rechtbank", op 31 oktober 2022 in het systeem zijn geregistreerd en op 1 november 2022 zijn verzonden. Op de aanbiedingsbrief staat het laatst bekende adres van eiseres vermeld. Nu uit de uitdraai volgt dat deze brief als volgnummer "1" is verzonden, is daarmee ook de adressering van het poststuk vast te stellen. Ook blijkt hieruit dater sprake is van aangetekende verzending. Dit wordt immers door middel van een vinkje aangegeven. Gelet hierop is het, ondanks het ontbreken van verder bewijs van aangetekende verzending, wel aannemelijk dat het besluit door de minister aangetekend is verzonden.
2 op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (de a-grond; erkend verdragsvluchteling).
3 Verwezen is hier naar artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw, in samenhang met paragraaf C2/l 0.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Hierbij is tevens van belang dat eiseres in de gronden van het beroep niet expliciet heeft ontkend dat het besluit is verzonden maar enkel heeft aangevoerd dat het besluit haar nooit heeft bereikt. Eiseres geeft in haar gronden van beroep aan dat de minister haar verblijfsvergunning intrekt terwijl zij in het buitenland verblijft. En dat de minister dit ten onrechte doet door het besluit naar een adres te sturen waarvan de minister weet dat zij hier niet meer verblijft. Ook geeft zij aan dat niet van haar verwacht kan worden dat zij de minister op de hoogte houdt van haar verblijfplaats als zij (mislukt) wil emigreren. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het bestreden besluit eiseres niet heeft bereikt, niet omdat het besluit nooit is verzonden maar omdat eiseres niet meer woonde op het laatst bekende adres. Hiema zal worden uitgelegd waaram dat voor rekening en risico komt van eiseres.
6. Eiseres wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat het besluit naar haar gemachtigde had moeten worden verzonden. De minister is namelijk niet verplicht het besluit te verzenden naar de gemachtigde die een vreemdeling bij een eerdere (afgesloten) asielprocedure heeft bijgestaan.4 Evenmin volgt de rechtbank de stelling van eiseres ter zitting dat artikel 4.37 Vb in haar geval niet opgaat omdat de aan haar verleende vergunning ten tijde van de bekendmaking van het besluit al was verlopen. Niet is gebleken dat op het moment van het vertrek van eiseres naar het buitenland de aan haar verleende verblijfsvergunning asiel al was verlopen. Het is na de verlening van de verblijfsvergunning aan de vreemdeling om een kennisgeving aan de minister te doen van verandering van zijn woon- of verblijfplaats ofvertrek naar het buitenland5. Het staat vast dat eiseres dit niet heeft gedaan. Zij heeft verzuimd melding te maken van haar vertrek en haar nieuwe adres niet doorgegeven aan de minister. De gevolgen daarvan komen voor rekening en risico van eiseres.
7. Nu het op de weg van eiseres had gelegen om melding te maken van verandering van woon- of verblijfplaats en vertrek naar het buitenland, volgt de rechtbank ook niet de stelling van eiseres dat het op de weg van de minister had gelegen om verder onderzoek te doen naar haar adres. De door eiseres in dit verband genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep6 kan haar niet helpen, aangezien dit geen vergelijkbare zaak betreft. In die zaak was een persoonlijk emailadres van de betrokkene bij het bestuursorgaan bekend. Maar van eiseres waren bij de minister geen contactgegevens bekend, behalve het laatste bekende woonadres.
8. Nu de minister de verzending van het bestreden besluit aannemelijk heeft gemaakt en eiseres geen feiten heeft gesteld op grond waarvan de ontvangst ervan redelijkerwijs kan worden betwijfeld, moet het evoor worden gehouden dat eiseres het bestreden besluit kort na 1 november 2022 op haar laatst bekende woonadres heeft ontvangen. Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat overschrijding van de beroepstermijn haar niet is te verwijten. Het beroep gericht tegen de intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel is daarom niet-ontvankelijk.
4 Zie ook: uitspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, van 1 augustus 2022, ECLI:NL:R VS:2022:2203.
5 Op grond van artikel 4.37 van het Vb 2000.
Het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur
9. Nu eiseres niet tijdig om verlenging van de haar verleende verblijfsvergunning heeft gevraagd en ook niet tijdig is opgekomen tegen de beëindiging van de internationale beschermingsstatus, heeft de minister op goede gronden de aanvraag tot verlenging van de geldigbeidsduur van de verblijfsvergunning buiten behandeling gesteld. Kort en eenvoudig gezegd: er viel namelijk niets meer te verlengen, nu eiseres op dat moment niet beschikte over een verblijfsvergunning. Het beroep van eiseres gericht tegen het niet in behandeling nemen van de verlenging van de geldigheidsduur van de eerder aan baar verleende verblijfsvergunning asiel is ongegrond.