Rechtbank Den HAAG
Rekestnummer: FA RK 25-4632
Zaaknummer: C/09/687187
Datum beschikking: 14 augustus 2025
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 20 juni 2025 ingekomen verzoek van:
[de vader] ,
de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in [land] ,
advocaat: mr. Y.M. Schrevelius in Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in Nederland,
advocaat: mr. B. Blom in Purmerend.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het bericht van 27 juni 2025 namens de vader;
- de e-mails van 1 juli 2025 namens de vader;
- de e-mail van 3 juli 2025 namens de vader;
- de brief van 4 juli 2025 namens de moeder;
- het productieoverzicht met bijlagen namens de moeder, ingekomen op 8 juli 2025;
- de e-mail van 16 juli 2025 van de bijzondere curator;
- het bericht van 16 juli 2025, met bijlagen, namens de vader;
- de e-mail van 17 juli 2025 van de bijzondere curator;
- de e-mail van 17 juli 2025, met bijlage, namens de moeder;
- het bericht van 18 juli 2025, met bijlage, namens de vader;
- de berichten van 21 juli 2025, met bijlagen, namens de vader;
- het verslag van de bijzondere curator van 21 juli 2025;
- het verweerschrift namens de moeder, ingekomen op 22 juli 2025;
- productie 13 namens de moeder, ingekomen op 22 juli 2025;
- het bericht van 23 juli 2025, met bijlagen, namens de vader.
De op 8 juli 2025 geplande regiezitting heeft geen doorgang gevonden, omdat de vader hier niet fysiek bij aanwezig kon zijn.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 juli 2025 is drs. J.L. van Wesemael-Smit
benoemd als bijzondere curator over de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats 2] .
De bijzondere curator is verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
Wat geven de minderjarigen zelf aan over een eventueel verblijf in [land] en een eventueel verblijf in Nederland?
In hoeverre lijken de minderjarigen zich vrij te kunnen uiten?
In hoeverre lijken de minderjarigen de gevolgen van het verblijf in [land] of het verblijf in Nederland te overzien?
Willen de minderjarigen met de rechter(s) spreken en zo ja, wensen de minderjarigen dat de bijzondere curator daarbij aanwezig zal zijn?
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator hierbij met de minderjarigen te bespreken dat het gesprek mogelijk met drie rechters gevoerd gaat worden (waarbij er mogelijk twee rechters via een beeldscherm deelnemen).
5. Ziet de bijzondere curator aanleiding om het kindgesprek online te houden?
6. Is het nodig dat er een tolk aanwezig is bij het kindgesprek en zo ja, in welke taal (en indien van toepassing welk dialect)?
7. Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 juli 2025 is de beschikking van 4 juli 2025 aangevuld.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om in een gesprek met de rechters hun mening te geven over het verzoek. Zij hebben ervoor gekozen om daar geen gebruik van te maken.
Op 24 juli 2025 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader (digitaal aanwezig) met zijn advocaat, de moeder met haar advocaat, [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator.
Na de zitting zijn de vader en de moeder in de gelegenheid gesteld om door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 7 augustus 2025 hebben beide partijen afzonderlijk de rechtbank bericht dat de mediation niet op korte termijn zal plaatsvinden, maar pas in september. De rechtbank heeft vervolgens in het belang van de kinderen besloten om op heden uitspraak te doen, zodat er voor de start van het nieuwe schooljaar duidelijkheid is over hoe de rechtbank over het verzoek tot teruggeleiding denkt. De rechtbank hoopt dat partijen alsnog, in het belang van de kinderen, zullen deelnemen aan de geplande crossborder mediation. Als de ouders daar een (spiegel)overeenkomst sluiten, kunnen zij in een eventueel hoger beroep verzoeken die aan die beschikking te hechten.
Feiten
- De vader en de moeder zijn gehuwd op [datum] 2014 in [plaats 1] .
- Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats 2] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- Omstreeks 11 maart 2025 heeft de moeder met de kinderen de woning van partijen in [plaats 2] , [land] , verlaten en is met de kinderen naar Nederland vertrokken.
- De vader, de moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
- De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.
- De moeder heeft op 30 juni 2025 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland (zaaknummer C/16/596783). Daarnaast heeft zij op 4 juli 2025 bij diezelfde rechtbank een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend (zaaknummer C/16/596109).
Verzoek en verweer
De vader verzoekt:
met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te bevelen uiterlijk op 1 augustus 2025, althans de terugkeer van de kinderen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de vader de kinderen zal ophalen in Nederland en zal terugbrengen naar [land] en te bevelen dat de moeder de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten op die datum dient te overhandigen aan de vader;
de vader te machtigen deze beschikking zo nodig ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
te bepalen dat de Stichting Jeugdbescherming zal worden belast met de voorlopige voogdij over de minderjarigen, tot het moment van afgifte aan de vader dan wel teruggeleiding naar [land] ;
met veroordeling van de moeder in de proceskosten en de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast verzoekt de moeder zelfstandig om de vader in de proceskosten te veroordelen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek op grond van artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), aangezien de moeder haar woonplaats in Nederland heeft (vgl. HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1085). De vader heeft zijn verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Hoewel [land] geen partij zijn bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet deze wet ook van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en artikel 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen. Dit neemt niet weg dat de teruggeleidingsrechter in niet door het Verdrag bestreken gevallen van internationale kinderontvoering in het algemeen de nodige ruimte heeft om, indien daartoe aanleiding bestaat, af te wijken van de verdragsregeling (zie Hof Den Haag 19 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2020). De rechtbank ziet evenwel in het door de moeder gestelde geen aanleiding om in dit geval een ruimer toetsingskader te hanteren dan uit het Verdrag volgt. De rechtbank overweegt daarbij nog dat, zoals tijdens de zitting ook besproken, de beoordeling hier niet gaat over de vraag in welk land de kinderen verder moeten opgroeien, maar over de vraag in welk land [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] moeten verblijven in afwachting van de beslissing in de daarover door partijen te voeren procedure. Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats
Niet in geschil lijkt te zijn dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in [land] hadden. Voor zover de moeder heeft bedoeld aan te voeren dat de kinderen voorafgaand aan hun overbrenging in maart 2025 naar Nederland al hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, met haar stelling dat partijen pas medio 2021 naar [plaats 2] zijn verhuisd, nog twee woningen in [geboorteplaats 1] bezitten en voor hun uiteengaan meerdere keren hebben gesproken over een terugkeer naar Nederland, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat het begrip ‘gewone verblijfplaats’ van het kind een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daarbij gaat het, kort weergegeven, om de plaats waarmee het kind onmiddellijk voorafgaand aan zijn overbrenging of vasthouding maatschappelijk de nauwste bindingen heeft. Gelet op het feit dat de kinderen al vier jaar in [plaats 2] woonden, daar naar school gingen en sport beoefenden ( [de minderjarige 1] voetbal en [de minderjarige 2] tennis) oordeelt de rechtbank dat de gewone verblijfplaats van de kinderen voorafgaand aan hun overbrenging in maart 2025 naar Nederland in [plaats 2] was.
Gezag
Niet in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden.
Toestemming overbrenging/vasthouding
Voor zover de moeder heeft willen betogen dat zij toestemming van de vader had om met de kinderen naar Nederland te vertrekken overweegt de rechtbank het volgende. Gebleken is dat de ouders omstreeks 11 maart 2025 ruzie hebben gehad en dat de moeder vervolgens met de kinderen naar Nederland is gereisd zonder de vader daarvan op de hoogte te stellen. De rechtbank leidt hieruit af dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van de kinderen naar Nederland.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de overbrenging van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Op grond van artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of zij in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder betoogt dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a en artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.
De moeder stelt dat de vader heeft berust in de overbrenging van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar Nederland. Zij heeft in dat kader verschillende appberichten overgelegd. De vader heeft zich hiertegen verweerd en in dat kader ook appberichten overgelegd. De rechtbank zal hieronder de relevante berichten op chronologische volgorde weergeven om vervolgens een beoordeling te geven van de conclusies die de ouders uit de berichten trekken.
10 april
(productie 9 moeder)
Vader: Kan je zeggen of de kinderen terugkomen?
Als je geen antwoord geeft dan is dat ook een antwoord en dan ga ik er vanuit dat dat niet zo is en dat ze in Nederland naar school gaan vanaf nu
[…]
Ik zal accepteren als jij niet meer verder wil en ik zal accepteren dat de kinderen niet terug komen
18 april
(productie 10 moeder)
Moeder: En naar [plaats 2] komen wij niet meer terug!
Vader: […]
Wist ik al en is ook okay
Vader: M’n kinderen en ik wonen hier
Moeder: Daarom bespreek ik t met je nu
Vader: Hier is hun school huis leven
Breng jij ze onwettig naar Alaska of NL dan moet je dat via de staat doen Of met je 4 lopende zaken die voor mij had afgelaten omdat ik je afhankelijk wilde maken [smiley]
Moeder: Onwettig? Nadat je mij hebt aangeraakt en niet de woning wilde verlaten? Are you serious?
Vader: Woning verlaten? We hebben nooit iets besproken
28 april
(productie VIII vader)
Moeder: […] We hebben ons gesprek niet kunnen afmaken. Maar zoals ik vorige keer heb voorgesteld ben ik bereid om naar [plaats 2] terug te komen met ze zodat ze school/voetbal/tennis kunnen afmaken. Zolang ik een eigen woning, auto en een vast bedrag van je krijg om de dagelijkse dingen te doen. […]