ECLI:NL:RBDHA:2025:1789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
24/4695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens inkomen niet-rechthebbende partner

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 augustus 2023. Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp heeft op 4 januari 2024 de uitkering ingetrokken, omdat het inkomen van de niet-rechthebbende partner van eiseres, die in Duitsland woont en werkt, hoger is dan de voor eiseres geldende bijstandsnorm. Eiseres ontving van 20 december 2021 tot en met 19 juni 2023 bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder, maar na de wijziging van de norm naar die van gehuwden met een niet-rechthebbende partner, heeft het college besloten dat eiseres geen recht meer heeft op bijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstandsuitkering in te trekken, omdat het inkomen van de partner boven de 50% van de gehuwdennorm ligt. De rechtbank oordeelt dat de gestelde hogere vaste lasten van de partner niet relevant zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/4695

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Kuijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, het college

(gemachtigde: mr. A. Nandpersad).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiseres tegen de intrekking van haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 augustus 2023.
1.1.
Met het primaire besluit van 4 januari 2024 heeft het college de uitkering ingetrokken. Met het bestreden besluit van 7 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen, nadat zij waren gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord, niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Wat aan de procedure vooraf ging

2. Eiseres is sinds 2017 gehuwd met [naam] ( [naam] ) en samen hebben zij vier minderjarige kinderen. Eiseres woont met de kinderen in Nederland. [naam] woont en werkt in Duitsland. Hij heeft geen verblijfsvergunning voor Nederland. Eiseres ontving van 20 december 2021 tot en met 19 juni 2023 bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder. Bij besluit van 12 september 2023 heeft het college vanaf 20 juni 2023 de norm gewijzigd naar de norm van gehuwden met een niet rechthebbende partner.
3. In augustus 2023 heeft eiseres aan het college meegedeeld dat [naam] vanaf 17 juli 2023 inkomsten uit arbeid heeft. Bij brief van 12 september 2023 heeft het college eiseres meegedeeld dat de inkomsten van [naam] in mindering worden gebracht op haar bijstandsuitkering. Zij dient daarom maandelijks de loonstrook in te leveren bij het college. Bij brief van 16 november 2023 heeft het college eiseres verzocht om de loonstroken van [naam] van september en oktober 2023 over te leggen. Eiseres heeft vervolgens de loonstroken van augustus tot en met oktober 2023 overgelegd. Uit de loonstroken blijkt dat [naam] in augustus 2023 € 2.169,54, in september 2023 € 2.173,11 en in oktober 2023 € 2.977,75 (alle bedragen netto exclusief vakantiegeld) heeft verdiend.
4. Het college heeft vervolgens bij het primair besluit de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken vanaf 1 augustus 2023 omdat het inkomen van [naam] hoger is dan de voor eiseres geldende bijstandsnorm. Er bestaat daarom geen recht op bijstand op grond van de artikelen 11 en 19, eerste lid, sub a, van de Pw.
5. Bij het bestreden besluit heeft het college, met verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften van 18 april 2024, het bezwaar ongegrond verklaard. Kort samengevat stelt het college zich op het standpunt dat er terecht is uitgaan van 50% van de gehuwdennorm op grond van artikel 24 van de Pw. De gestelde vaste lasten van [naam] van € 1.600,- zijn niet aannemelijk gemaakt door eiseres, daarom hoeft daar geen rekening mee gehouden te worden bij de bepaling van het inkomen van [naam] . Tot slot is het besluit niet in strijd met de evenredigheid, aldus verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat het college de bijstandsuitkering van eiseres terecht heeft ingetrokken per 1 augustus 2023. Het volgende is van belang.
7. Niet in geschil is dat [naam] geen recht had op bijstand. Dit betekent dat eiseres op grond van artikel 24 van de Pw recht had op 50% van de gehuwdennorm. Dit bedraagt € 782,11 exclusief vakantiegeld (in de periode in geding). Het is ook niet in geschil dat [naam] inkomsten had uit arbeid en dat deze minimaal € 2.169,54 waren vanaf augustus 2023.
8.1
In artikel 32, derde lid, van de Pw is bepaald op welke manier het inkomen van de niet-rechthebbende partner in aanmerking wordt genomen, in de situatie dat de gehuwden samenleven. In dat geval wordt het inkomen van de niet-rechthebbende partner, voor zover dit meer is dan 50% van de gehuwdennorm, in mindering gebracht op de bijstand van de rechthebbende partner.
8.2
In artikel 32, vierde lid, van de Pw is bepaald dat, in afwijking van het derde lid, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking wordt genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat.
9.1
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft eerder geoordeeld dat bij echtgenoten die gescheiden leven artikel 32, vierde lid, van de Pw zo moet worden begrepen dat met de bijstandsnorm de alleenstaandennorm is bedoeld. [2]
9.2
Onder verwijzing naar de gedingstukken (waaronder het verweerschrift van het college in de bezwaarprocedure) stelt de rechtbank vast dat het college in overeenstemming heeft gehandeld met artikel 32, vierde lid, van de Pw, zoals die bepaling volgens de CRvB moet worden toegepast. Daarbij is van het inkomen van [naam] in augustus 2023 de alleenstaandennorm (exclusief vakantietoeslag) afgetrokken. Het daarbij verkregen bedrag is afgezet tegen de bijstandsnorm van eiseres (50% van de gehuwdennorm). Dit leidt tot een overschot van € 251,31. De maanden daarna geven geen andere uitkomst. Het college heeft daarom op juiste gronden besloten tot intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres.
10. Dat de maandelijkse vaste lasten van [naam] , zoals eiseres stelt, € 2.227,- bedragen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het college van een andere norm zou moeten uitgaan. Gezien de voorgaande wettelijke bepalingen zijn niet de uitgaven, maar uitsluitend de inkomsten van de niet-rechthebbende partner relevant voor vaststelling van (de hoogte van) het recht van eiseres op bijstand. De vraag of eiseres de gestelde vaste lasten van [naam] ook aannemelijk heeft gemaakt, hoeft daarom niet te worden besproken.
11. Uit de berekening van het college volgt dat eiseres geen recht heeft op bijstand vanaf 1 augustus 2023.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:946.