ECLI:NL:RBDHA:2025:17893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
NL24.18380 en NL24.18381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en hoorplicht in bezwaarfase

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 juli 2025, wordt de zaak behandeld van een eiser wiens verblijfsvergunning is ingetrokken door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren in 1986 en van Colombiaanse nationaliteit, heeft bezwaar aangetekend tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser, dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, slaagt. De rechtbank stelt vast dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, wat leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit. Eiser heeft aangevoerd dat zijn persoonlijke situatie is veranderd en dat hij, ondanks zijn detentie en psychische klachten, weer zorg- en opvoedingstaken voor zijn kinderen wil oppakken. De rechtbank benadrukt dat het horen van eiser in de bezwaarfase essentieel is, vooral gezien de belangen van de kinderen en de emotionele afhankelijkheid. De rechtbank vernietigt het besluit van de verweerder en draagt deze op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, nu het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.18380 (beroep) en NL24.18381 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] ,

V-nummer: [nummer] , eiser / verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: C.A. van Es LLM).

Samenvatting

1. Verweerder heeft eisers verblijfsvergunning ingetrokken. Eiser is het daar niet mee eens. Hij heeft daarom eerst bezwaar en daarna, toen dat ongegrond werd verklaard, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Hij voert een aantal gronden aan.
1.1.
De rechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgrond van eiser dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, slaagt. Verweerder had eiser moeten horen om over eisers situatie te praten. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond.
1.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 10 april 2024 het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning met de beperking ‘Verblijf als verzorgende ouder van een Nederlands kind ( [naam kind] )' kennelijk ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit te mogen afwachten.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep en verzoek op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, bijgestaan door mrs. J.M. Walther en [naam 1] , de gemachtigde van verweerder, de tolk: [tolk] en [naam 2] , werkzaam bij stichting Exodus, begeleid wonen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank en de voorzieningenrechter

Griffierecht
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank ziet in het geval van eiser aanleiding om dat verzoek toe te wijzen, zodat hij in deze procedure is vrijgesteld van deze verplichting.
Feiten
4. Eiser is geboren op [datum] 1986 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Eiser heeft op 9 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) [1] . Deze aanvraag is ingewilligd op 12 januari 2019. Er is een verblijfsdocument afgegeven als verzorgende ouder van [naam kind] . Inmiddels heeft eiser ook een zoon gekregen.
4.1.
Op 6 juni 2023 heeft verweerder een voornemen tot intrekking van de vergunning uitgebracht. Eiser had een verblijfsrecht dat afhankelijk was van zijn kind. Gebleken is dat eisers persoonlijke situatie is veranderd.
Uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat eiser sinds 12 augustus 2020 gescheiden is van de moeder van het kind. Daarnaast staat eiser sinds 1 december 2022 niet meer op hetzelfde adres ingeschreven als het kind.
Eiser voldoet daardoor mogelijk niet meer aan de voorwaarden in paragraaf B10/2.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) dat:
c) hij meer dan beperkte zorg- en opvoedingstaken voor zijn kind heeft;
d) het kind zodanig van eiser afhankelijk is dat het kind gedwongen wordt eiser te volgen als hij Nederland of de Europese Unie zou moeten verlaten.
Dit kan leiden tot de vaststelling dat eiser geen verblijfsrecht (meer) heeft als verzorgende ouder van zijn kind.
4.2.
Eiser heeft op 6 juli 2023 een zienswijze ingebracht. Hij heeft aangevoerd dat hij weliswaar niet meer samenwoont met de kinderen, maar dit er niet aan in de weg staat dat er in potentie sprake is van intensieve omgang en contact. Eiser heeft het afgelopen jaar weinig zorgtaken kunnen uitoefenen omdat hij in voorlopige hechtenis heeft verbleven en bekend is met ernstige psychische klachten. In 2022 is eiser voor (de meeste van) de strafbare feiten ontslagen van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Sedert 21 april 2023 is eiser opnieuw preventief gehecht in verband met verdenking van strafbare feiten. Op last van het OM wordt onderzocht of eiser ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het begaan van deze feiten en of hij in het kader van een Zorgmachtiging verder behandeld zou moeten worden. Gelet op het vorenstaande heeft eiser de afgelopen periode weinig kunnen bijdragen aan de verzorging en opvoeding van zijn kinderen. Eisers wens is echter om - zodra hij daartoe in staat is - deze zorgtaken weer op te pakken. Uit stukken blijkt dat eiser mede belast is met het gezag over de kinderen en dat er sprake is van een recht op omgang. De stukken zijn:
- begeleidende brief van eisers gemachtigde d.d. 6 juli 2023;
- brief van [naam 3] inzake echtscheiding;
- echtscheidingsconvenant;
- ouderschapsplan;
- uittreksels uit gezagregister;
- 5 foto’s van eiser met zijn kinderen;
- schermafbeeldingen van eisers betaalrekening.
4.3.
Verweerder heeft zich in het primaire besluit van 21 september 2023 op het standpunt gesteld dat het zwaartepunt van de zorgtaken altijd bij de moeder van de kinderen heeft gelegen en thans ook nog bij haar ligt. Eiser vervult geen daadwerkelijke zorgtaken. Ook is niet gebleken dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat eisers kinderen gedwongen zullen worden het grondgebied van de Unie te verlaten indien verder verblijfsrecht aan eiser wordt geweigerd. Eiser voldoet niet meer aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van de werking van het arrest Chavez-Vilchez.
4.4.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 10 oktober 2023 en op 30 oktober 2023 gronden van bezwaar ingediend. Eiser heeft aangevoerd in een kliniek in Heiloo te verblijven waar hij binnen afzienbare tijd uit verwacht te worden ontslagen waarna hij zelfstandig wil gaan wonen. De tijdelijke onderbreking van de zorg- en opvoedingstaken voor zijn kinderen ligt buiten eisers macht. Eiser heeft de intentie om binnen afzienbare termijn weer zorg- en opvoedingstaken voor zijn kinderen te verrichten en het contact te intensiveren. Eiser wil in de toekomst zijn kinderen en ex-partner financieel ondersteunen zodra hij weer in staat is betaald werk te verrichten. Eiser heeft gesteld dat hij lange tijd in gezinsverband met zijn kinderen heeft geleefd en dat hij een zeer sterke affectieve relatie met hen heeft opgebouwd. Eiser doet ook een beroep op artikel 8 van het EVRM [2] . Er bestaat volgens eiser gezinsleven tussen hem en de kinderen dat niet in Colombia kan worden uitgeoefend wegens hun sterke worteling in de Nederlandse samenleving. Eiser heeft ook recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM vanwege langdurig rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser heeft langdurig arbeid in loondienst verricht en is in sterke mate ingeburgerd geraakt in Nederland. Eiser beheerst de Nederlandse taal en heeft in Colombia te vrezen hebt voor geweld van criminele organisaties. Het besluit is volgens eiser in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiser wil in het kader van deze procedure worden gehoord.
4.5.
Eiser heeft op 17 oktober 2024 een nieuwe aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER ingediend vanwege de rol in het leven van zijn kinderen.
Het bestreden besluit
5. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt dat verweerder de redenen op basis waarvan tot het primaire besluit is gekomen als herhaald en ingelast heeft beschouwd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in bezwaar niet is betwist dat eiser thans geen zorg- en opvoedingstaken voor zijn kinderen meer verricht. Verder zijn er geen omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat dit (enkel) het gevolg is van tegenwerking van eisers ex-partner, de moeder van eisers kinderen. Reeds hierom komt eiser niet meer in aanmerking voor verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn kinderen erbij gebaat zijn dat aan eiser verblijf in Nederland wordt toegestaan. Er is geen bewijs geleverd dat sprake is van een zeer affectieve relatie met de kinderen. Ook bewijsstukken waaruit blijkt dat eiser zijn kinderen financieel ondersteunt, ontbreken. In bezwaar heeft eiser verklaard dat de door hem gepleegde strafbare feiten het gevolg waren van psychische klachten en dat deze klachten nog steeds actueel zijn; hierdoor bestaat een aanzienlijke kans bestaat op recidive, aldus verweerder. Voorts is niet aangetoond dat nog sprake is van daadwerkelijk contact tussen eiser en zijn kinderen, waardoor geen gezinsleven wordt aangenomen in de zin van artikel 8 van het EVRM.
5.1.
Het beroep op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM leidt niet tot aan ander oordeel. Eiser heeft slechts kort rechtmatig verblijf gehad tussen 12 februari 2019 en 1 december 2022. Voorts is eiser tijdens het verblijf in Nederland met regelmaat in aanraking gekomen met justitie en hij is verschillende keren veroordeeld. De gestelde beheersing van de Nederlandse taal is niet onderbouwd en eiser is niet geïntegreerd. Ook komt eiser ten laste van de staat betreffende levensonderhoud, huisvesting en behandeling.
5.2.
Het bezwaar is kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft in bezwaar niet aangegeven een nadere mondelinge toelichting te willen geven door middel van een ambtelijke hoorzitting.
5.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift van 9 juli 2025 de stelling van eiser gevolgd dat in het bestreden besluit ten onrechte is overwogen dat eiser in bezwaar niet heeft aangegeven gehoord te willen worden. Echter, verweerder volgt niet de stelling van eiser dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. Duidelijk was dat eiser geen zorg- en opvoedingstaken voor zijn kinderen verrichtte en dat er geen sprake was van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de kinderen gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd, aldus verweerder.
Gronden van beroep
6. Eiser voert aan dat niet in geschil is dat er vanwege de detentie van eiser enige tijd weinig contact was tussen eiser en zijn Nederlandse kinderen. Dit houdt verband met eisers ernstige psychosociale problematiek waardoor hij ook met politie en justitie in aanraking is gekomen. De ontstane situatie is derhalve ontstaan (grotendeels) door omstandigheden buiten de macht van eiser en dit kan hem niet worden aangerekend. Eiser is rechtens van zijn vrijheid beroofd en verbleef met zorgmachtiging in een behandelkliniek. Het contact met zijn kinderen was daardoor nog steeds beperkt, maar is inmiddels weer opgestart. Inmiddels woont eiser begeleid en is hij 40 uur per week aan het werk als kok. Hij verblijft twee keer per week bij zijn kinderen en is aanwezig bij bijvoorbeeld zwemlessen. Het contact en omgang zullen verder geïntensiveerd worden zodra eiser daartoe in staat is. Ook draagt eiser € 400 per maand, en incidenteel meer, bij aan de kosten van hun levensonderhoud. Hierdoor zal weer sprake zijn van een dusdanig intensieve afhankelijkheidsrelatie met zijn kinderen dat eiser aanspraak maakt op voortzetting van zijn verblijfsrecht krachtens het arrest Chávez-Vilchez.
6.1.
Eiser voert aan dat hij recht heeft op privé - en gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft gedurende meer dan drie jaar rechtmatig verblijf gehad, heeft langdurig arbeid in loondienst verricht en zal dit weer gaan doen zodra dit moeilijk is. Eiser heeft sterke banden met zijn Nederlandse kinderen hier te lande. Bij terugkeer naar Colombia zal eiser grote risico’s lopen.
6.2.
Het bezwaarschrift is volgens eiser ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Op basis van het uitgebreid gemotiveerde bezwaarschrift dat ook met stukken was onderbouwd, kon niet direct worden geconcludeerd dat het kennelijk ongegrond was. Daarbij is in het bezwaarschrift expliciet verzocht om eiser te horen, aldus eiser.
De rechtbank overweegt als volgt
7. Eisers beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar slaagt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
De wettelijke plicht om een vreemdeling in de bezwaarfase te horen volgt uit artikel 7:2 van de Awb. Van horen kan worden afgezien om een aantal redenen, die uitputtend zijn beschreven in artikel 7:3 van de Awb. Het gaat hier om de reden die in deze bepaling is opgenomen onder b. Op grond daarvan kan van horen worden afgezien als een bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat dit het geval is indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure en dat de in artikel 7:3 van de Awb opgenomen uitzonderingsgronden terughoudend moeten worden toegepast. [3]
7.2.
In haar uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling [4] eerst in algemene zin beoordeeld of de wijze waarop verweerder de hoorplicht in bezwaar toepast in vreemdelingenzaken in overeenstemming is met het wettelijk kader (artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb) Volgens de Afdeling is die werkwijze daarmee in algemene zin in overeenstemming. Daarbij betrekt de Afdeling Werkinstructie (WI) 2019/16 waarin is uiteengezet hoe verweerder de hoorplicht toepast. Uit de WI volgt dat de belanghebbende ‘in de regel’ wordt gehoord, de uitzonderingsgronden terughoudend moeten worden toegepast en in een twijfelgeval het bestuursorgaan er goed aan doet om te horen. Ook ligt horen blijkens de WI in de rede als er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, en waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Daaronder vallen onder meer zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt en zaken waarin het verblijf van een vreemdeling wordt beëindigd, zoals bij het intrekken van een verleende vergunning en bij het afwijzen van een aanvraag om een vergunning te verlengen. Ook in de situatie dat het feitencomplex compleet is en verweerder van oordeel is dat voldoende duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden, kan verweerder niet zonder meer afzien van horen in bezwaar. Ook in zo’n geval kan een hoorzitting het in de WI genoemde doel dienen dat de vreemdeling zijn visie op de zaak kan geven, en bijvoorbeeld een toelichting kan geven op de mee te wegen belangen. Naar het oordeel van de Afdeling zal verweerder in situaties als deze de vreemdeling dan ook vaker moeten horen en terughoudender moeten omgaan met de uitzonderingen op de hoorplicht. Het in de totstandkomingsgeschiedenis en de WI genoemde doel van de hoorplicht om het vertrouwen tussen burgers en de overheid te versterken en draagvlak te creëren voor besluiten kan immers alleen worden gerealiseerd als in de praktijk het horen van een vreemdeling in bezwaar ook echt de regel is, en dat het afzien daarvan een uitzondering is. De vraag of verweerder in dergelijke situaties niettemin van een gehoor af kan zien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
7.3.
Naar aanleiding van genoemde uitspraak van de Afdeling heeft verweerder de WI 2019/16 aangepast. WI 2019/16 is met het verschijnen van WI 2022/20, geldig van 24 november 2022 tot en met 24 mei 2026, vervallen. In de WI 2022/20 heeft verweerder het volgende opgenomen:
“De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. De hoofdregel is dat het bestuursorgaan de belanghebbenden in de gelegenheid stelt hun bezwaarschrift mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting. Dit uitgangspunt geldt te meer in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, en waarin een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Dit zijn bijvoorbeeld zaken waarin artikel 8 EVRM een rol speelt en zaken waarin het verblijf van een vreemdeling wordt beëindigd, zoals het intrekken van een verblijfsvergunning of het afwijzen van een verlengingsaanvraag.
Omdat niet iedereen in staat is om zijn gedachten even goed schriftelijk te formuleren, kan het horen voor een belanghebbende een goede methode zijn om zijn visie op de zaak te geven, bijvoorbeeld door een toelichting te geven op de mee te wegen belangen. Op deze wijze kan het horen bijdragen aan het versterken van het vertrouwen tussen burgers en overheid en draagvlak creëren voor besluiten. Het horen draagt zo bij aan de door de burger ervaren procedurele rechtvaardigheid.
Het uitgangspunt is daarom dat een belanghebbende de mogelijkheid krijgt om te worden gehoord in bezwaar. Daarom mag alleen van horen worden afgezien als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:3 Awb.
(…)
Een bezwaar is slechts kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander standpunt dan in het primaire besluit is opgenomen. Op grond van het bezwaarschrift en wat daarbij wordt aangevoerd en overgelegd moet dus al meteen kunnen worden geconcludeerd dat dit alles redelijkerwijs het primaire besluit niet anders kan maken. De beslissing om van horen af te zien, moet worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat een belanghebbende tijdens een hoorzitting wellicht alsnog nieuwe gezichtspunten zou aanvoeren, doet niet af aan de mogelijkheid om van horen af te zien. De belanghebbende hoeft de hoorzitting niet te verdienen maar hij moet wel al in het bezwaarschrift concreet en toegespitst op zijn situatie toelichten waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit en welk concreet belang hij heeft bij een hoorzitting. Dit uitgangspunt geldt temeer als het bezwaarschrift door een professionele rechtsbijstandverlener is opgesteld.
Er mag worden afgezien van horen als in bezwaar alleen feiten en omstandigheden worden aangevoerd die al voorafgaand aan de bezwaarprocedure afdoende zijn onderzocht en zijn meegewogen in het bestreden besluit, en daarover geen nieuwe argumenten of gezichtspunten naar voren worden gebracht. Er is dus sprake van een herhaling van zetten.
(…)
Wanneer het feitencomplex compleet is en naar het oordeel van de staatssecretaris voldoende duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden, kan een hoorzitting nog steeds een belangrijk doel dienen. De belanghebbende kan dan mondeling zijn visie op de zaak geven. Naar mate er meer beslissingsruimte is en de weging van de individuele belangen van de belanghebbende tot een andere uitkomst kunnen leiden, is er eerder aanleiding om te horen. Daarbij is ook van belang of de belanghebbende uitdrukkelijk om een hoorzitting heeft verzocht en daarbij concreet heeft aangegeven welk belang hij daarbij heeft.”
7.4.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en daarom kan worden afgezien van het horen in de bezwaarfase. Naar het oordeel van de rechtbank had, gelet ook op de in WI 2022/20 vermelde werkwijze, de zienswijze, het bezwaarschrift en de gronden van bezwaar waarin stukken zijn aangekondigd met actuele informatie omtrent de psychische klachten en behandeling van eiser, de uitgesproken intentie om weer zorg -en opvoedingstaken te gaan uitvoeren en het contact met de kinderen en de financiële steun te gaan intensiveren, aanleiding kunnen zijn om niet alleen eiser in de gelegenheid te stellen op het bezwaar gehoord te worden, maar ook zijn ex-partner. De rechtbank is van oordeel dat ook zij als belanghebbende een stem moet krijgen in deze zaak, gelet ook op de in de beroepsfase van de ex-partner en ook ter zitting door eiser bij de rechtbank naar voren gebrachte emotionele band van de kinderen met eiser. Hierbij wijst de rechtbank nogmaals op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 waaruit volgt dat horen in veel gevallen aangewezen is omdat een hoorzitting nu juist kan dienen om informatie boven tafel te krijgen, te zoeken naar oplossingen en een toelichting op de betrokken belangen te verkrijgen. Ook verwijst de rechtbank naar de hiervoor genoemde WI 2022/20. Daarbij komt dat ook uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat het contact daadwerkelijk, conform hetgeen eiser al sinds de zienswijze stelt, steeds meer geïntensiveerd wordt. In het geval van eiser en zijn kinderen had horen meer inzicht kunnen geven in de daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding tussen hen.
7.5.
De rechtbank wijst er ook op dat uit artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat het intrekken van een vergunning een bevoegdheid is. Er is dus er is ruimte voor verweerder om niet in te trekken. Er zijn verder situaties denkbaar waarin het bijvoorbeeld in samenhang met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur mogelijk is om niet tot intrekking over te gaan. Bijvoorbeeld als door overmacht tijdelijk niet aan de voorwaarden Chavez-Vilchez wordt voldaan. Daartoe moet onderzoek naar feiten worden gedaan. Daaruit volgt dat het horen van eiser (en de ex-partner) van nut is. Verweerder doet voorts in bezwaar een volledige bestuurlijke heroverweging van de intrekking, zodat ook deze aspecten moeten worden beoordeeld. Ook speelt hier artikel 8 van het EVRM. In discussie is onder andere of eiser nog gezinsleven heeft ondanks de gestelde tijdelijke onderbreking daarvan en de belangenafweging ter zake van zijn privéleven. In dit soort situaties ligt juist voor de hand om altijd te horen, omdat de feiten relevant zijn. Daarbij komt dat sprake is van een belastend besluit.
7.6.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder in overeenstemming met artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez mag vereisen dat het familielid waarvoor het verblijfsrecht is aangevraagd meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht voor het kind waarvan dat familielid het verblijfsrecht afleidt. Het Hof heeft ook overwogen dat bij de beoordeling van de afhankelijkheidsverhouding in het hogere belang van het kind, alle omstandigheden in de beschouwing dienen te worden betrokken, meer in het bijzonder de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie zowel met de ouder die burger van de Unie is als met de ouder die onderdaan van een derde land is, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden. [5] Gelet op de (gestelde) emotionele afhankelijkheid van de kinderen ten opzichte van eiser, zoals die uit de schriftelijke verklaring van 29 juni 2025 en de bewoordingen van eiser op de zitting bij de rechtbank naar voren is gekomen, gezien in samenhang ook met de stelling dat het contact steeds meer wordt geïntensiveerd, heeft verweerder, gelet op de daarmee te dienen doelen de af te wegen belangen, niet van het horen in bezwaar kunnen afzien.
7.7.
De hoorplicht is geschonden en het beroep is al daarom gegrond. Toepassing van artikel 6:22 van de Awb is niet aan de orde bij deze schending van de hoorplicht. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Door het horen van eiser in beroep is het gebrek niet hersteld. Niet uitgesloten kan worden dat verweerder naar aanleiding van het horen de intrekking ongedaan zal maken, aangezien eiser mogelijk nog verder concreet invulling zal geven aan zijn opvoedings- en zorgtaken en dus daadwerkelijk sprake is van een tijdelijke onderbreking van zijn rol als vader van de kinderen. Dat het zwaartepunt van de taken bij de moeder ligt, betekent niet dat eiser niet aan de voorwaarden ingevolge het arrest Chavez-Vilchez kan voldoen.
8.1.
Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. Nu het op zijn weg ligt om eiser en zijn ex-partner ter voorbereiding van dat besluit te horen, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van tien weken.
9. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van Hof van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez en anderen (ECLI:EU:C:2017:354).
2.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 144-145 en 147.
5.Zie punt 71 van het arrest Chavez-Vilchez en de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:788, punt 4.4.