Naar aanleiding van genoemde uitspraak van de Afdeling heeft verweerder de WI 2019/16 aangepast. WI 2019/16 is met het verschijnen van WI 2022/20, geldig van 24 november 2022 tot en met 24 mei 2026, vervallen. In de WI 2022/20 heeft verweerder het volgende opgenomen:
“De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. De hoofdregel is dat het bestuursorgaan de belanghebbenden in de gelegenheid stelt hun bezwaarschrift mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting. Dit uitgangspunt geldt te meer in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, en waarin een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Dit zijn bijvoorbeeld zaken waarin artikel 8 EVRM een rol speelt en zaken waarin het verblijf van een vreemdeling wordt beëindigd, zoals het intrekken van een verblijfsvergunning of het afwijzen van een verlengingsaanvraag.
Omdat niet iedereen in staat is om zijn gedachten even goed schriftelijk te formuleren, kan het horen voor een belanghebbende een goede methode zijn om zijn visie op de zaak te geven, bijvoorbeeld door een toelichting te geven op de mee te wegen belangen. Op deze wijze kan het horen bijdragen aan het versterken van het vertrouwen tussen burgers en overheid en draagvlak creëren voor besluiten. Het horen draagt zo bij aan de door de burger ervaren procedurele rechtvaardigheid.
Het uitgangspunt is daarom dat een belanghebbende de mogelijkheid krijgt om te worden gehoord in bezwaar. Daarom mag alleen van horen worden afgezien als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:3 Awb.
(…)
Een bezwaar is slechts kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander standpunt dan in het primaire besluit is opgenomen. Op grond van het bezwaarschrift en wat daarbij wordt aangevoerd en overgelegd moet dus al meteen kunnen worden geconcludeerd dat dit alles redelijkerwijs het primaire besluit niet anders kan maken. De beslissing om van horen af te zien, moet worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat een belanghebbende tijdens een hoorzitting wellicht alsnog nieuwe gezichtspunten zou aanvoeren, doet niet af aan de mogelijkheid om van horen af te zien. De belanghebbende hoeft de hoorzitting niet te verdienen maar hij moet wel al in het bezwaarschrift concreet en toegespitst op zijn situatie toelichten waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit en welk concreet belang hij heeft bij een hoorzitting. Dit uitgangspunt geldt temeer als het bezwaarschrift door een professionele rechtsbijstandverlener is opgesteld.
Er mag worden afgezien van horen als in bezwaar alleen feiten en omstandigheden worden aangevoerd die al voorafgaand aan de bezwaarprocedure afdoende zijn onderzocht en zijn meegewogen in het bestreden besluit, en daarover geen nieuwe argumenten of gezichtspunten naar voren worden gebracht. Er is dus sprake van een herhaling van zetten.
(…)
Wanneer het feitencomplex compleet is en naar het oordeel van de staatssecretaris voldoende duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden, kan een hoorzitting nog steeds een belangrijk doel dienen. De belanghebbende kan dan mondeling zijn visie op de zaak geven. Naar mate er meer beslissingsruimte is en de weging van de individuele belangen van de belanghebbende tot een andere uitkomst kunnen leiden, is er eerder aanleiding om te horen. Daarbij is ook van belang of de belanghebbende uitdrukkelijk om een hoorzitting heeft verzocht en daarbij concreet heeft aangegeven welk belang hij daarbij heeft.”