ECLI:NL:RBDHA:2025:1796
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en dwangsom bij niet tijdig beslissen
In deze zaak heeft eiser op 13 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij zijn referent. De rechtbank heeft eerder, op 13 februari 2024, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twintig weken een besluit te nemen. Eiser heeft op 25 november 2024 opnieuw beroep ingesteld, omdat verweerder wederom niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat aan de voorwaarden voor vrijstelling wordt voldaan. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat, volgens vaste jurisprudentie, een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, maar dat dit niet nodig is als de rechtbank al een termijn heeft gesteld. In de eerdere uitspraak is verweerder opgedragen om binnen twintig weken een besluit te nemen, en nu, gezien het verstrijken van deze termijn, heeft de rechtbank verweerder opnieuw opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit te nemen.
Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 200 per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 453,50, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan op 10 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt.