ECLI:NL:RBDHA:2025:18021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
23/7951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van dwangsommen in bestuursrechtelijke context met betrekking tot gebruik van perceel in strijd met bestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 september 2025, wordt de invordering van dwangsommen behandeld die zijn opgelegd aan eiseressen, die eigenaressen zijn van een perceel in Alphen aan den Rijn. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders terecht is overgegaan tot invordering van de dwangsommen, die eerder waren opgelegd wegens het gebruik van het perceel in strijd met de bestemming. Eiseressen hebben een aantal beroepsgronden aangevoerd tegen deze invordering, maar de rechtbank komt tot de conclusie dat deze gronden niet slagen.

De zaak begon met een besluit van 14 april 2022, waarin aan eiseressen lasten onder dwangsom werden opgelegd voor het bedrijfsmatig stallen van auto’s en het opslaan van cv-ketels en springkussens. Ondanks een verlenging van de begunstigingstermijn tot 17 oktober 2022, hebben eiseressen niet voldaan aan de opgelegde lasten. De rechtbank stelt vast dat de dwangsommen van rechtswege zijn verbeurd, omdat de lasten zijn overtreden.

Eiseressen hebben betoogd dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door niet handhavend op te treden tegen de vorige eigenaar van het perceel. De rechtbank oordeelt echter dat deze argumenten niet relevant zijn voor de beoordeling van het invorderingsbesluit, aangezien de lasten onder dwangsom in rechte onaantastbaar zijn geworden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseressen geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres 1] en [eiseres 2] , eiseressen

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn

(gemachtigde: [naam 2] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de invordering van dwangsommen. Eiseressen zijn het niet eens met deze invordering en voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het invorderingsbesluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college terecht is overgegaan tot invordering van de aan eiseressen opgelegde dwangsommen. Eiseressen krijgen dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 21 januari 2023 is het college overgegaan tot invordering van de op 14 april 2022 opgelegde dwangsommen (het invorderingsbesluit). Met het bestreden besluit van 3 oktober 2023 op het bezwaar van eiseressen is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseressen de gemachtigde [naam 1] , [naam 3] en [eiseres 2] . De gemachtigde van het college heeft via een videoverbinding deelgenomen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseressen zijn sinds 29 oktober 2021 beiden eigenares van (een deel van) het perceel [adres] in [plaats] . Op 19 januari 2022 heeft de toezichthouder van het college geconstateerd dat een deel van het perceel werd gebruikt in strijd met de bestemming. Naar aanleiding daarvan is er op 22 januari 2022 aan eiseressen een vooraanschrijving gestuurd met daarin het verzoek de met het bestemmingsplan strijdige activiteiten op het perceel binnen zes weken te beëindigen en beëindigd te houden. Op 29 maart 2022 is geconstateerd dat de overtredingen niet geheel waren beëindigd.
3.1.
Met het besluit van 14 april 2022 heeft het college aan eiseressen een drietal lasten onder dwangsom opgelegd. Eiseressen werden gelast om vóór 15 juli 2022 de volgende activiteiten op het perceel te beëindigen en aansluitend beëindigd houden:
1)het bedrijfsmatig stallen/parkeren van auto’s door een autohandelsbedrijf, alsmede het bedrijfsmatig (laten) opslaan van auto-onderdelen. Als eiseressen niet tijdig aan deze last voldoen, verbeuren zij een dwangsom ter hoogte van € 10.000,-.
2)het opslaan, recyclen, slopen of anderszins bewerken van cv-ketels of andere metaalhoudende objecten in opstallen of op open terrein, in een bedrijfsmatige omvang of in een omvang als ware die bedrijfsmatig. Als eiseressen niet tijdig aan deze last voldoen, verbeuren zij een dwangsom ter hoogte van € 10.000,-.
3)het opslaan van opblaasbare springkussens in opstallen of op open terrein. Als eiseressen niet tijdig aan deze last voldoen, verbeuren zij een dwangsom ter hoogte van € 5.000,-.
3.2.
Het college heeft op 31 mei 2022 de begunstigingstermijn van alle drie de lasten onder dwangsom verlengd tot 17 oktober 2022.
3.3.
Het college is in het invorderingsbesluit van 21 januari 2023 overgegaan tot invordering van de dwangsommen 2 en 3. In het besluit is afgezien van invordering van dwangsom 1, nu eiseressen volgens het college voldoende hebben onderbouwd dat zij wegens een privaatrechtelijk geschil met het autohandelsbedrijf niet bij machte waren om (tijdig) aan deze last te voldoen. In het besluit is verder opgenomen dat er op 17 oktober 2022 is vastgesteld dat eiseressen niet binnen de gestelde begunstigingstermijn hebben voldaan aan de lasten. Daarmee hebben eiseressen van rechtswege een dwangsom van € 15.000,- verbeurd. Het college heeft het invorderingsbesluit met het bestreden besluit op bezwaar gehandhaafd.

Het beroep

4. Eiseressen zijn het niet eens met de invordering en voeren daartoe kort samengevat het volgende aan. Een van de eiseressen voerde vóór aankoop van het perceel dezelfde werkzaamheden (het recyclen van oude cv-ketels en oud ijzer) uit in de rol van huurder. Hoewel het college hier volgens eiseres van op de hoogte was, heeft het toen niet handhavend opgetreden tegenover de vorige eigenaar. Eiseressen achten dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ook betogen eiseressen dat het college zou hebben toegezegd dat het opslaan van springkussens wel zou zijn toegestaan. Verder stellen eiseressen dat de voormalige eigenaar en betrokken notaris op het moment van aankoop van het perceel zouden hebben gezegd dat er op het perceel sprake is van een gedoogbeleid.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college terecht tot invordering van de door eiseressen verbeurde dwangsommen is overgegaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
6. De grondslag van het invorderingsbesluit is gelegen in de opgelegde lasten onder dwangsom van 14 april 2022. Op de zitting hebben eiseressen gezegd dat ze tegen de lasten onder dwangsom bezwaar hebben gemaakt, maar dat heeft het college betwist en eiseressen hebben hun stelling niet onderbouwd – bijvoorbeeld door een bezwaar- of beroepschrift tegen de besluiten waarbij de lasten zijn opgelegd over te leggen. Ook zijn in het dossier geen stukken te vinden waaruit blijkt dat eiseressen indertijd zijn opgekomen tegen de lasten. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiseressen geen rechtsmiddelen hebben aangewend tegen de lasten onder dwangsom. Dit heeft als gevolg dat de lasten onder dwangsom in rechte onaantastbaar zijn geworden.
6.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat eiseressen in deze procedure tegen de invorderingsbeschikking niet met succes gronden naar voren kunnen brengen die zij tegen de last onder dwangsom naar voren hadden kunnen brengen. [1] Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als evident is dat er geen overtreding is gepleegd. Van een uitzonderlijk geval is de rechtbank in deze zaak niet gebleken.
6.2.
Dit betekent dat het door eiseressen gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Voor zover eiseressen namelijk betogen dat het college ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegenover de vorige eigenaar van het perceel, overweegt de rechtbank dat deze grond gericht is tegen de last onder dwangsom zelf en niet tegen het invorderingsbesluit.
Beginselplicht tot invordering
7. Bij de beoordeling van het invorderingsbesluit moet de vraag worden beantwoord of de last is overtreden. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord en de opgelegde dwangsom is verbeurd, dan geldt volgens vaste rechtspraak dat bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht moet worden toegekend. [2] Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
7.1.
De rechtbank overweegt dat eiseressen niet binnen de verlengde begunstigingstermijn hebben voldaan aan de tweede en derde opgelegde last. Op 17 oktober 2022, na het verstrijken van de termijn, hadden eiseressen nog niet aan de lasten voldaan. De rechtbank stelt vast dat eiseressen daarmee de last hebben overtreden en dat de dwangsommen op dat moment van rechtswege zijn verbeurd.
Bijzondere omstandigheden?
8. Nu de lasten zijn overtreden en de dwangsommen zijn verbeurd, kan het college alleen in bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van invordering afzien. Voor zover eiseressen hebben aangevoerd dat de door het college of andere betrokkenen gedane toezeggingen een bijzondere omstandigheid betreffen die bij het invorderingsbesluit had moeten worden betrokken, kan dit betoog niet slagen. Eiseressen hebben deze toezeggingen niet nader onderbouwd. Als deze toezeggingen bovendien zouden zijn gedaan voor oplegging van de last, dan hadden eiseressen deze grond tegen de last onder dwangsom naar voren moeten brengen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseressen geen gelijk krijgen. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.A. van der Meijs, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2025.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1292.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.