In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw met de Noorse nationaliteit en een man met de Nederlandse nationaliteit. De partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, die bepalen dat zij bij echtscheiding met elkaar zullen afrekenen alsof zij in een wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd waren. De vrouw heeft op 26 juli 2024 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarop de man op 15 oktober 2024 heeft gereageerd met een verweerschrift en zelfstandig verzoek. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken en op 14 augustus 2025 is de zaak behandeld op zitting, waar afspraken zijn gemaakt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man op de zitting overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden, welke afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal van schikking. De rechtbank heeft vervolgens de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de gemaakte afspraken deel uitmaken van de beschikking. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.