ECLI:NL:RBDHA:2025:1811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL24.47350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, had op 1 augustus 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft op 21 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser voerde aan dat hij in Frankrijk onder onmenselijke omstandigheden was behandeld en dat zijn gezondheid in gevaar zou komen bij een overdracht aan Frankrijk. De rechtbank oordeelde dat de minister van Asiel en Migratie terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepaste, en dat eiser niet had aangetoond dat er structurele tekortkomingen waren in de opvang in Frankrijk. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.47350 (beroep) en NL24.47351(vovo)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: A.T.M. Vroom- Van Berckel)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk ervoor verantwoordelijk is.
1.1
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D.K. Ehigiene. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1991. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 1 augustus 2024 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat hij eerder in Frankrijk asiel heeft aangevraagd. Frankrijk is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert primair aan dat de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Eiser stelt ten eerste dat de autoriteiten in Frankrijk hem op een onmenselijke en vernederende manier hebben behandeld door hem onder erbarmelijke en mensonterende omstandigheden op te vangen. Eiser stelt dat hij geen onderdak kreeg, zelf geen huis kon huren en een jaar op straat heeft moeten slapen. Toen hij wel opvang had werd hij met teveel mensen op een kamer geplaatst waardoor fatsoenlijk leven niet mogelijk was. Verder is eiser slachtoffer geworden van een mishandeling. Hij heeft over deze gebeurtenis geklaagd bij de Franse autoriteiten, maar hiertegen is niets gedaan. Eiser stelt dat de Franse autoriteiten hierdoor in strijd met artikel 4 van het Handvest [2] hebben gehandeld. Gezien zijn ervaringen stelt eiser dat er in zijn specifieke geval niet uitgegaan kan en mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Eiser verwijst onder meer naar AIDA rapporten, update 2022 en update 2023. Uit deze rapporten blijkt dat er op papier wel opvang is, maar in werkelijkheid is deze alleen beschikbaar voor iets meer dan de helft van de asielzoekers [3] . Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser verder naar een uitspraak van de rechtbank Arnsberg [4] en naar een uitspraak van de rechtbank van Hannover [5] . Eiser verwijst ook naar een artikel van New Humanitarian [6] , waaruit volgens hem blijkt dat de Franse overheid opzettelijk het aantal opgevangen asielzoekers beperkt, met het doel het land onaantrekkelijk te maken voor nieuwe asielzoekers. Verder stelt eiser dat hij momenteel onder behandeling is van een arts in Nederland die hem heeft geïnformeerd dat de behandeling in Nederland voortgezet moet worden om optimaal herstel te waarborgen. Een mogelijke overdracht aan Frankrijk zou in strijd zijn met zijn zorgbehoefte en leiden tot een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand als bedoeld in het arrest C.K tegen Slovenië. [7] Eiser doet hierbij een beroep op artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Verwijzing naar de zienswijze
6. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is onbesproken laten.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen tegenover Dublinclaimanten nakomt. De hoogste bestuursrechter [8] heeft in onder meer de uitspraken van 2 mei 2024 [9] , 18 juni 2024 [10] , 30 augustus 2024 [11] , en 3 oktober 2024 [12] geoordeeld dat niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Verweerder mag daarom ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan, aldus de Afdeling. In voornoemde uitspraken heeft de Afdeling onder meer het AIDA Country Report: France (update 2022, en het AIDA-rapport (update 2023) betrokken.
5.1
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat voor Frankrijk in het algemeen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van het aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvangvoorzieningen zodat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is hier niet in geslaagd. In de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2023 [13] heeft de Afdeling geoordeeld dat uit het AIDA-rapport weliswaar kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij een overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM [14] . Hier komt nog bij dat de Afdeling recent heeft geoordeeld [15] dat het meest recente AIDA-rapport [16] geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan naar voren is gekomen uit de landeninformatie die bij voorgaande uitspraken is betrokken en die onvoldoende zijn voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.2
Ook in het specifieke geval van eiser is niet gebleken dat hij geen opvang zou kunnen krijgen na zijn overdracht aan Frankrijk. De Franse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen. Daaruit mag ook worden afgeleid dat zij eiser zullen behandelen en opvangen in overeenstemming met de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn, en de Opvangrichtlijn. De verklaring van eiser dat hij bij zijn vorige verblijf in Frankrijk voor een jaar geen opvang heeft gehad is ter zitting gecorrigeerd. Het zou om enkele dagen gaan. Bovendien heeft eiser ter zitting verklaard dat hij zelf de opvang heeft verlaten en bij een vriendin is gaan wonen. Als eiser in Frankrijk problemen heeft kan hij zich bij de Franse autoriteiten melden. Ook is de rechtbank niet gebleken dat klagen bij de hogere Franse autoriteiten bij voorbaat zinloos of onmogelijk is.
Artikel 17 van de Dublinverordening6. Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens paragraaf C2.5 van de Vc [17] maakt verweerder niet snel gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerder en tweede lid, van de Dublinverordening. Hij gebruikt de bevoegdheid als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
6.1
Als uitgangspunt heeft verder te gelden dat de medische voorzieningen in Frankrijk vergelijkbaar zijn met die in Nederland en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser is hier niet in geslaagd, omdat hij niet met stukken heeft onderbouwd dat hij in Frankrijk geen medische behandeling heeft gekregen of zal krijgen. Uit zijn verklaringen volgt juist dat eiser daar wel medisch is behandeld. Voorts is niet gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is om hem, indien nodig, te behandelen.
6.2
Voor zover eiser een beroep doet op het arrest C.K. tegen Slovenië slaagt dit niet. Eiser heeft namelijk geen objectieve gegevens overgelegd die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht aan Frankrijk zou kunnen leiden.
6.3
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid de asielaanvraag van eiser niet aan zich heeft hoeven trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Anders dan eiser stelt is niet gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die daar aanleiding toe zouden moeten geven.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekent dat het beroep ongegrond is en het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat Frankrijk ervoor verantwoordelijk is, in stand blijft.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [18] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van K. el Mahsini, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek op een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
3.AIDA Country Report: France, 2023 update, mei 2023, p.21.
4.Verwaltungsgericht Arnsberg van 25 april 2019, 12L190/19.A, r.o. 21.
5.Verwaltungsgericht Hannover van 25 juli 2023, 15 A 3773/23, p. 6.
6.https://www.thenewhumanitarian.org/news-feauture/behinde-the-housing-crisis-for-asylum-seekers-in-france.
7.C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
14.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
15.ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
16.AIDA Country Report: France (2023 Update).
17.Vreemdelingencirculaire 2000.
18.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.