ECLI:NL:RBDHA:2025:18151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
AWB 21-1910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inreisverbod niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod. Eiseres, een Indiase vrouw geboren in 1994, had op 1 maart 2021 een inreisverbod opgelegd gekregen voor een periode van twee jaar. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de duur van het inreisverbod inmiddels is verstreken, waardoor eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 15 januari 2021 naar Delhi is vertrokken en de Europese Unie heeft verlaten. Gezien het beleid van de verweerder, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000, is het inreisverbod van rechtswege vervallen. De rechtbank heeft daarom besloten om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien eiseres door de beoordeling van haar beroep niet in een materieel gunstigere positie kan komen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1910

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 1 maart 2021 (het bestreden besluit) is aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor een periode van twee jaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [datum] 1994 en heeft de Indiase nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit is aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
3. Uit het proces-verbaal van bevindingen voornemenprocedure inreisverbod blijkt dat eiseres op 15 januari 2021 is vertrokken naar Delhi. Zij heeft daarmee de Europese Unie verlaten. Uit de brief van verweerder van 25 september 2025 volgt verder dat de duur van het inreisverbod inmiddels is verstreken.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet langer procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het inreisverbod, omdat uit de informatie van verweerder blijkt dat het inreisverbod van rechtswege is komen te vervallen. Dit volgt ook uit het beleid van verweerder zoals neergelegd in A4/2.5.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Als gevolg hiervan kan eiseres door de beoordeling van haar beroep tegen de oplegging van het inreisverbod niet in een materieel gunstigere positie komen. De beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd hoeven daarom geen bespreking meer.
5. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Om die reden verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.