ECLI:NL:RBDHA:2025:18166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.31691
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, beroep gegrond

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig heeft beslist op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had eerder bepaald dat de minister binnen acht weken na de uitspraak van 1 oktober 2024 een beslissing moest nemen. Aangezien deze termijn van 21 maanden inmiddels verstreken was, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank heeft de minister een termijn van zes weken gegeven om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Indien de minister deze termijn overschrijdt, verbeurt hij een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 augustus 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.31691
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. van Elp),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 oktober 2024.1 In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen acht weken na verzending van die uitspraak moet beslissen op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag). Eiser stelt nu beroep in, omdat de minister binnen die termijn geen beslissing heeft genomen op de aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 1 oktober 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiser dus ontvankelijk.
1. Zaaknummer NL24.26698
2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
Is het beroep van eiser gegrond?
4. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
5. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5 In deze zaak is dit aan de orde.
6. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging.
Daarbij houdt zij rekening met het belang van zowel snelle als zorgvuldige
besluitvorming.6 Dat de beslistermijn van 21 maanden waarbinnen de behandelingsprocedure dient te worden afgerond7 in dit geval is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser op dit moment, vijf jaar en bijna drie maanden nadat de minister verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag, nog niet is gehoord omtrent zijn asielmotieven. De rechtbank bepaalt alles overziend dat de minister binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
7. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.8 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
8. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
9. Het bestuursorgaan verbeurt een bestuurlijke dwangsom aan een betrokkene als het niet op tijd een beslissing neemt. Op grond van de Tijdelijke wet werd geen bestuurlijke dwangsom verbeurd als de minister niet-tijdig beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 30 november 20229 geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat de minister geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een dergelijke aanvraag.
5 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
7 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU).
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen zes weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van de Mortel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.