ECLI:NL:RBDHA:2025:18226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.41109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en grondslag staandehouding in het vreemdelingenrecht met betrekking tot het recht op familie- en gezinsleven

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser, geboren in 1998, stelde dat hij op onjuiste gronden was opgehouden, aangezien zijn identiteit al bekend was door een eerdere overdracht vanuit Luxemburg in het kader van de Dublinprocedure. De rechtbank oordeelde dat de ophouding terecht was, gebaseerd op artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet. De minister had de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de openbare orde, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel niet waren betwist en dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije was. De eiser voerde aan dat er geen zicht was op uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat de Algerijnse autoriteiten voldoende tijd moesten krijgen om een laissez passer te verstrekken. De rechtbank weigerde ook een lichter middel, omdat de minister voldoende had gemotiveerd waarom dit niet mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat het belang van het familie- en gezinsleven zich niet verzette tegen de verwijdering van de eiser naar Algerije, aangezien hij niet in staat was om relevante contactgegevens van zijn Belgische partner te verstrekken. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.41109
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. K.S. Kort),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: S. Faddach).
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst. Verweerder heeft desgevraagd een nadere schriftelijke reactie ingediend. Eiser heeft vervolgens hierop schriftelijk gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek met instemming van partijen op 18 september 2025 gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
Grondslag staandehouding
2. Eiser voert aan dat hij op onjuiste grondslag is opgehouden. In het M105 formulier staat dat eiser is opgehouden ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie. Eiser is echter in het kader van een Dublinprocedure vanuit Luxemburg overgedragen en daarom was zijn identiteit reeds bekend.
3. De rechtbank oordeelt dat de ophouding van eiser terecht op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw heeft plaatsgevonden. Eiser is vanuit Luxemburg overgenomen op
grond van de Dublinverordening en beschikte daarbij over een tijdelijk reisdocument, afgegeven door de Luxemburgse autoriteiten. Eisers identiteit en nationaliteit waren daarom bekend. Artikel 50, derde lid, van de Vw sluit niet uit dat tijdens de ophouding nog verificatiewerkzaamheden worden verricht en aanvullende gegevens van de vreemdeling worden verzameld terwijl verweerder voorbereidingen treft voor een mogelijke inbewaringstelling.1 De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. Eiser heeft zware grond 3i betwist.
6. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d en de lichte gronden niet zijn betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voor zover nodig ook voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven. Hetgeen eiser ten aanzien van grond 3i heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.

Zicht op uitzetting

7. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is. Het duurt namelijk erg lang voordat de Algerijnse autoriteiten reageren of een laissez passer (lp) verstrekken.
8. De rechtbank oordeelt dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije is. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar

1.ECLI:NL:RVS:2014:1105.

Algerije in het algemeen niet ontbreekt.2 Ook zijn er geen aanknopingspunten dat Algerije geen lp binnen een redelijke termijn aan eiser zou kunnen verstrekken. De Algerijnse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om een lp in orde te maken. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat eiser een verplichting heeft om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting. Niet is gebleken dat eiser aan deze verplichting voldoende invulling geeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
9. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan een lichter middel. Eiser heeft aangegeven mee te willen werken aan zijn terugkeer. Hij zou bijvoorbeeld in een VBL (vrijheidsbeperkende locatie) geplaatst kunnen worden, zodat hij zo kan werken aan zijn terugkeer.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen toepassing is gegeven aan een lichter middel. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarnaast is overwogen dat eiser geen aantoonbare inspanningen heeft gedaan om zelfstandig zijn terugkeer te bewerkstelligen. Ook is eiser meerdere keren met onbekende bestemming (MOB) vertrokken. De beroepsgrond slaagt niet.

Recht op familie- en gezinsleven

11. Eiser wijst op het arrest Adrar3 en voert in dat verband aan dat hij een Belgische partner heeft en dat het belang van het familie- en gezinsleven zich verzet tegen de verwijdering naar Algerije.
12. De rechtbank oordeelt dat het belang van het familie- en gezinsleven zich niet verzet tegen eisers verwijdering naar Algerije. Eiser heeft verklaard dat hij graag bij zijn Belgische partner wilt blijven. Desgevraagd is eiser niet in staat om relevante persoons- of contactgegevens te verstrekken over de vriendin en heeft hij afwisselend verklaard over haar woonplaats. Daarnaast heeft de minister in de maatregel overwogen dat eiser niet heeft kunnen aantonen dat er sprake is van afhankelijkheid in de relatie. Ook heeft eiser verklaard dat hij niet getrouwd is en dat hij ondanks de relatie mee zal werken aan zijn terugkeer naar Algerije, als dit moet. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

13. Uit het arrest Adrar volgt voorts dat de bewaringsrechter verplicht is om – zo nodig ambtshalve – na te gaan of het beginsel van non-refoulement, het belang van het kind en het familie- en gezinsleven zich verzetten tegen de verwijdering. Uit de gronden van beroep en hetgeen ter zitting is besproken volgt niet dat als eiser terugkeert naar Algerije er aanwijzingen zijn dat het beginsel van non-refoulement of het belang van het kind zal worden geschonden.
14. Ook moet de rechtbank ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

2.ECLI:NL:RVS:2024:1892.

3 ECLI:EU:2025:647.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 september 2025
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.