uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.41109
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. K.S. Kort),
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: S. Faddach).
Bij besluit van 21 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst. Verweerder heeft desgevraagd een nadere schriftelijke reactie ingediend. Eiser heeft vervolgens hierop schriftelijk gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek met instemming van partijen op 18 september 2025 gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
2. Eiser voert aan dat hij op onjuiste grondslag is opgehouden. In het M105 formulier staat dat eiser is opgehouden ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie. Eiser is echter in het kader van een Dublinprocedure vanuit Luxemburg overgedragen en daarom was zijn identiteit reeds bekend.
3. De rechtbank oordeelt dat de ophouding van eiser terecht op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw heeft plaatsgevonden. Eiser is vanuit Luxemburg overgenomen op
grond van de Dublinverordening en beschikte daarbij over een tijdelijk reisdocument, afgegeven door de Luxemburgse autoriteiten. Eisers identiteit en nationaliteit waren daarom bekend. Artikel 50, derde lid, van de Vw sluit niet uit dat tijdens de ophouding nog verificatiewerkzaamheden worden verricht en aanvullende gegevens van de vreemdeling worden verzameld terwijl verweerder voorbereidingen treft voor een mogelijke inbewaringstelling.1 De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. Eiser heeft zware grond 3i betwist.
6. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d en de lichte gronden niet zijn betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voor zover nodig ook voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven. Hetgeen eiser ten aanzien van grond 3i heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is. Het duurt namelijk erg lang voordat de Algerijnse autoriteiten reageren of een laissez passer (lp) verstrekken.
8. De rechtbank oordeelt dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije is. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar