ECLI:NL:RBDHA:2025:18229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 2741 e.v.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over dubbele belasting en aftrek elders belast met betrekking tot Italiaanse bankrekeningen

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde V.A. Verheij, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de afwijzing van verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020. Eiseres, die in deze jaren als binnenlandse belastingplichtige in Nederland woonde, had Italiaanse bankrekeningen en verzocht om aftrek om dubbele belasting te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres betaalde 'Imposta Di Bollo E/c E Rendiconto' niet kwalificeert als een belasting naar het vermogen in de zin van het belastingverdrag tussen Nederland en Italië. De rechtbank concludeerde dat de aftrek elders belast correct was vastgesteld en verklaarde de beroepen ongegrond. Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar dit werd verworpen omdat eerdere aangiftes niet inhoudelijk waren beoordeeld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 25/2741, SGR 25/2745, SGR 25/2746 en SGR 25/2747

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van30 september 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: V.A. Verheij)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 2 april 2025 op het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2017 tot en met 2020.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2025.
Eiseres en haar gemachtigde (tevens echtgenoot) zijn verschenen. Namens verweerder is
[naam] verschenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres woonde in 2017 tot en met 2020 in Nederland en was een binnenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 2.1, lid 1, sub a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Eiseres beschikte in 2017 tot en met 2020 ook over een Italiaanse bankrekening.
2. Eiseres heeft in haar aangiftes IB/PVV 2017 tot en met 2020 de volgende Italiaanse bank- en spaartegoeden aangegeven (peildatum 1 januari): € 5.008 (2017), € 26.036 (2018), € 31.214 (2019) en € 35.042 (2020). Voor deze bank- en spaartegoeden heeft eiseres telkens verzocht om een aftrek om dubbele belasting te voorkomen (aftrek elders belast). Bij deze aftrek elders belast heeft eiseres jaarlijks als soort bezitting “Aandelen” aangegeven en de bijbehorende inkomsten op nihil gesteld. Hierbij heeft eiseres de volgende bedragen aan verrekenbare bronbelasting aangegeven: € 99 (2017), € 138 (2018), € 104 (2019) en € 85 (2020). Verweerder heeft dit gekwalificeerd als een aftrek wegens buitenlandse dividenden.
3. De aanslagen IB/PVV 2017 tot en met 2020 zijn conform de aangiftes opgelegd. Aangezien eiseres voor de aftrek elders belast telkens een inkomen van nihil heeft aangegeven, hebben de hierboven genoemde bedragen niet daadwerkelijk tot een verrekening geleid.
4. Met dagtekening 15 november 2022 heeft eiseres verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2017 tot en met 2020. Eiseres meent dat de door haar aangegeven buitenlandse bronbelasting (zie onder 2) ten onrechte niet in de aanslagen IB/PVV is verwerkt, waardoor zij een te hoog bedrag aan IB/PVV heeft betaald.
5. Naar aanleiding van dit verzoek heeft diverse correspondentie tussen eiseres en verweerder plaatsgevonden, waarbij eiseres onder andere een Italiaans bankoverzicht voor het jaar 2020 heeft overgelegd. Uit dit bankoverzicht volgt dat de Italiaanse bank in 2020
€ 34,20 aan ‘Imposta Di Bollo E/c E Rendiconto’ en € 50,90 aan ‘Imposta Di Bollo Su Prodotti Finanziari' heeft ingehouden (samen: € 85,10).
6. Verweerder heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering voor alle jaren afgewezen. Bij uitspraken op bezwaar is het bezwaar voor alle jaren ongegrond verklaard.
7. In geschil is of de aftrek elders belast naar het juiste bedrag is vastgesteld in de onderhavige jaren. Hierbij is specifiek in geschil of de ‘Imposta Di Bollo E/c E Rendiconto’ een belasting naar het vermogen is in de zin van artikel 2 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Italiaanse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting van 8 mei 1990 (het Verdrag).
8. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de ‘Imposta Di Bollo Su Prodotti Finanziari' wel onder artikel 2 van het Verdrag valt. De ‘Imposta Di Bollo Su Prodotti Finanziari' betreft een belasting op financiële producten die bij banken worden aangehouden (zoals beleggingen in aandelen en obligaties) en belast een vast percentage over de totale waarde van deze financiële producten.
9. Het Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een van de Staten of van de staatkundige of administratieve onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan. Dit volgt uit artikel 2, lid 1, van het Verdrag. Op grond van artikel 2, lid 2, van het Verdrag worden als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen. In artikel 2, lid 3, van het Verdrag staan de belastingen opgenoemd die ten tijde van het Verdrag bestonden en waarop het Verdrag sowieso van toepassing is. Op grond van artikel 2, lid 4, van het Verdrag is het ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen, die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven.
10. Aangezien eiseres een beroep doet op de aftrek elders belast, rust op haar de bewijslast om aannemelijk te maken dat de ‘Imposta Di Bollo E/c E Rendiconto’ onder artikel 2 van het Verdrag valt. Eiseres heeft onder andere aangevoerd dat deze belasting staat vermeld in de Italiaanse ‘Circulaire 48/E’ van 21 december 2012. Uit deze circulaire leidt de rechtbank af dat de ‘Imposta Di Bollo E/c E Rendiconto’ ziet op afschriften van bankrekeningen, post(spaar)rekeningen en spaarboekjes die door banken aan klanten worden verzonden. Per rekeningafschrift wordt jaarlijks een belasting geheven van € 34,20 als de klant een natuurlijk persoon is of € 100 als de klant een rechtspersoon is. De belasting geldt voor alle betaalrekeningen, postrekeningen en spaarrekeningen waarvan het gemiddelde saldo meer dan € 5.000 bedraagt.
11. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ‘Imposta Di Bollo E/c E Rendiconto’ niet kwalificeert als een belasting naar het vermogen in de zin van artikel 2 van het Verdrag. Voor het heffen van de ‘Imposta Di Bollo E/c E Rendiconto’ wordt immers aangesloten bij het aantal exemplaren rekeningafschriften dat aan een klant wordt verzonden. In die zin is sprake van een objectieve belasting (zoals de btw) in plaats van een subjectieve belasting (zoals de inkomstenbelasting). Dat de ‘Imposta Di Bollo E/c E Rendiconto’ pas wordt geheven vanaf een bepaald saldo of – gelet op het door eiseres overgelegde opinieartikel – in de praktijk door sommigen als een vermogensbelasting wordt gezien, maakt voorgaande niet anders. De ‘Imposta Di Bollo E/c E Rendiconto’ valt dan ook niet onder de werkingssfeer van het Verdrag. Verweerder heeft de aftrek van de door eiseres betaalde ‘Imposta Di Bollo E/c E Rendiconto’ terecht geweigerd.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aftrek van de door eiseres betaalde ‘Imposta Di Bollo Su Prodotti Finanziari' ook terecht geweigerd. Alhoewel partijen het erover eens zijn dat deze belasting onder artikel 2 van het Verdrag valt, komt het heffingsrecht over het vermogen op de Italiaanse bankrekeningen toe aan Nederland. Dit volgt uit artikel 23, lid 4, van het Verdrag. Aangezien eiseres in 2017 tot en met 2020 inwoner was van Nederland, zijn deze vermogensbestanddelen slechts in Nederland belastbaar en komt aan Italië onder het Verdrag geen heffingsrecht toe over het betreffende vermogen. Een en ander betekent dat eiseres zich tot de Italiaanse autoriteiten zal moeten wenden om terugbetaling van de ‘Imposta Di Bollo Su Prodotti Finanziari' te bewerkstelligen.
13. Eiseres heeft verder een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan, aangezien in de aangiftes IB/PVV voorafgaand aan 2017 de aangegeven Italiaanse bronbelasting wel altijd is verrekend. Verweerder heeft hierop onweersproken gesteld dat de eerdere aangiftes IB/PVV op geautomatiseerde wijze zijn afgedaan, dat de verrekeningen nooit inhoudelijk zijn beoordeeld en dat over de verrekenbaarheid van de twee onderhavige Italiaanse belastingen nooit een standpunt is ingenomen. Gelet hierop kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de aftrek elders belast in de jaren 2017 tot en met 2020 correct vastgesteld en zijn de beroepen ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. de Wit, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 september 2025.
De griffier is verhinderd
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).