In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van een derdelander uit Oekraïne om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van zijn asielprocedure. De verzoeker, geboren in 1996 en van Iraanse nationaliteit, had eerder recht op tijdelijke bescherming in Nederland, maar deze bescherming werd per 4 maart 2024 beëindigd. De minister van Asiel en Migratie legde op 20 augustus 2025 een terugkeerbesluit op aan de verzoeker, ondanks het feit dat hij een lopend asielberoep had. Dit besluit houdt in dat de verzoeker illegaal is en geen recht heeft op opvang, wat hem in een kwetsbare positie plaatst.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van onverwijlde spoed, aangezien de verzoeker zijn recht op opvang dreigt te verliezen per 2 oktober 2025. De rechter wijst erop dat, volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, alle gevolgen van het terugkeerbesluit geschorst moeten worden totdat er op het asielberoep is beslist. De minister heeft dit niet correct toegepast, wat leidt tot de conclusie dat de verzoeker recht heeft op een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst alle rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit totdat er een beslissing is genomen op het asielberoep. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn begroot op € 907,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, in aanwezigheid van griffier H.J. Renders, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.