In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van zijn moeder voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser, die een verblijfsvergunning asiel heeft, heeft de aanvraag voor zijn moeder ingediend op basis van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat er geen sprake was van gezinsleven in de zin van het EVRM en dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid waren. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte een te strenge maatstaf heeft gehanteerd voor de beoordeling van de afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder. Hoewel verweerder de sterke emotionele band tussen eiser en zijn moeder niet als doorslaggevend heeft aangemerkt, heeft de rechtbank vastgesteld dat deze band wel degelijk bestaat en dat de afwijzing van de aanvraag onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, met veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.814,-.