ECLI:NL:RBDHA:2025:18299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.23672 en NL25.23676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning bij partner na verbroken huwelijk zonder schending van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 september 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beoordeeld. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had in november 2019 een verblijfsvergunning verkregen als gezinslid van haar partner. Echter, na de melding van haar partner dat het huwelijk op 21 maart 2023 feitelijk was verbroken, heeft de minister van Asiel en Migratie op 28 oktober 2024 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken. Dit besluit werd bevestigd na bezwaar op 12 mei 2025. De rechtbank heeft op 28 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat er geen gezinsband meer bestaat tussen eiseres en haar partner, en dat de intrekking van de verblijfsvergunning geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. Eiseres voerde aan dat de intrekking disproportioneel was en dat zij niet was gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelt echter dat de belangenafweging door de minister correct is uitgevoerd en dat de intrekking van de verblijfsvergunning gerechtvaardigd is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.23672 en NL25.23676
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 28 oktober 2024 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken. Met het bestreden besluit van 12 mei 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de intrekking gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, L. Makaddam als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1977 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is in november 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf als gezinslid bij de heer [naam 1] (hierna: referent). Eiseres is zelf verblijfgever voor haar meerderjarige zoon, [naam 2] .
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht per 1 januari 2022 omdat er geen gezinsband meer bestaat tussen eiseres en referent. Het huwelijk tussen eiseres en referent is feitelijk verbroken, zoals blijkt uit de melding die referent op 21 maart 2023 bij verweerder heeft gedaan. Daarnaast blijkt uit gegevens in de BRP [1] en een adresonderzoek van de gemeente Alphen aan den Rijn dat eiseres en referent sinds 1 januari 2022 niet (meer) samenwonen. Omdat er geen sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent, en de belangenafweging ten aanzien van het privéleven van eiseres in haar nadeel uitvalt, levert de intrekking van haar verblijfsvergunning geen schending op van artikel 8 van het EVRM. [2] Verweerder heeft eiseres ook een terugkeerbesluit opgelegd en haar aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel afgewezen.
4. Ter zitting is gebleken dat verweerder ook de verblijfsvergunning van de zoon van eiseres heeft ingetrokken, maar dat eiseres en haar gemachtigde niet van die beslissing op de hoogte waren. Ook is ter zitting gebleken dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning en dat zij een aanvraag heeft ingediend voor verblijf bij haar nieuwe partner.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres voert aan dat de intrekking van haar verblijfsvergunning disproportioneel is omdat de relatie en samenwoning is beëindigd buiten haar wil. Bovendien levert de intrekking van haar verblijfsvergunning een schending op van artikel 8 van het EVRM. De belangenafweging die verweerder heeft gemaakt had in het voordeel van eiseres moeten uitvallen. Ze is immers geworteld in Nederland, nu ze hier sinds november 2019 verblijft. Haar zoon woont ook in Nederland. Daarnaast voorziet ze in haar eigen levensonderhoud, vormt ze geen belasting voor het openbare stelsel en heeft ze voldaan aan de inburgeringsplicht. Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht geschonden door eiseres niet te horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Bij de beantwoording van de vraag of inmenging in het gezins- of privéleven beschermd door artikel 8 van het EVRM is gerechtvaardigd, dient er een ‘fair balance’ te worden gevonden tussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang van de Staat anderzijds. De rechtbank beoordeelt zonder terughoudendheid of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en beoordeelt de uitkomst van de gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend. [3]
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres niet betwist dat het huwelijk met referent feitelijk is verbroken en dat zij sinds 1 januari 2022 niet samenwonen.
6.2.
Verweerder heeft kunnen concluderen dat de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM vanwege het verblijf in Nederland van haar meerderjarige zoon. Verweerder heeft daar terecht bij betrokken dat niet is onderbouwd dat er een gezinsband bestaat tussen eiseres en haar zoon en dat zij niet samenwonen. Bovendien is het verblijfsrecht van haar zoon afhankelijk van het verblijfsrecht van eiseres en heeft verweerder besloten dat ook haar zoon niet langer in Nederland mag verblijven.
6.3.
Verweerder heeft aangenomen dat eiseres privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft opgebouwd tijdens haar verblijf in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder alle door eiseres naar voren gebrachte belangen kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging, waaronder de feiten waar eiseres in beroep op heeft gewezen, namelijk dat eiseres vrienden heeft gemaakt in Nederland en heeft gewerkt. Verweerder heeft in de belangenafweging meer gewicht kunnen toekennen aan het feit dat eiseres pas sinds 2019 in Nederland heeft verbleven, de eerste veertig jaar van haar leven in Marokko heeft gewoond en sterke banden met Marokko heeft, ook omdat haar andere zoon daar woont. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat zij in de bezwaarprocedure niet is gehoord. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [4] De rechtbank overweegt dat daar in dit geval sprake van is. Eiseres heeft eerst een voornemen tot intrekking ontvangen, waar zij op heeft kunnen reageren. In de bezwaarfase heeft eiseres voornamelijk herhaald wat zij reeds in reactie op het voornemen naar voren had gebracht. Verweerder heeft kunnen vaststellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en van het horen in de bezwaarfase mogen afzien. [5]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [6]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
5.Dat volgt uit artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.