ECLI:NL:RBDHA:2025:18326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
09-168559-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht - Medeplichtigheid aan opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij een avondwinkel

Op 6 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een 16-jarige verdachte, die medeplichtig was aan een ontploffing bij een avondwinkel in Den Haag op 8 januari 2024. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door een explosief aan een winkelpand te bevestigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De verdachte had slechts gefungeerd als chauffeur en was niet op de hoogte van de plannen van de medeverdachte tot het moment van de ontploffing. De rechtbank verklaarde de verdachte medeplichtig aan de ontploffing en legde een jeugddetentie op van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 50 uur opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling en het feit dat hij geen eerdere strafbare feiten had gepleegd. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €750,00 aan immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-168559-24
Datum uitspraak: 6 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [BRP-adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 22 september 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de raadsvrouw van de verdachte is mr. C.J. Berghout. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 januari 2024 te 's-Gravenhage,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, bij/tegen een
winkelpand ( [avondwinkel] ) aan de [adres] ,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans een stuk
(knal)vuurwerk te bevestigen aan twee, althans een of meer fles(sen) met
ontvlambare vloeistof en/of (vervolgens) dit explosief (strak) tegen de gevel/deur
van voornoemd winkelpand te plakken/plaatsen en/of (vervolgens) voornoemde
cobra, althans explosief, af te steken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand van avondwinkel
[avondwinkel] en/of de inventaris van die avondwinkel en/of het
winkelpand van de winkel ' [winkel] ' en/of de inventaris van die winkel
en/of de omliggende (winkel)panden en/of omliggende woningen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] , althans een ander of anderen, op of omstreeks 8 januari 2024 te
's-Gravenhage,
bij/tegen een winkelpand ( [avondwinkel] ) aan de [adres] ,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans een stuk
(knal)vuurwerk te bevestigen aan twee, althans een of meer fles(sen) met
ontvlambare vloeistof en/of (vervolgens) dit explosief (strak) tegen de gevel/deur
van voornoemd winkelpand te plakken/plaatsen en/of (vervolgens) voornoemde
cobra, althans explosief, af te steken,
terwijl daarvan
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voor goederen, te weten het pand van
avondwinkel [avondwinkel] en/of de inventaris van die avondwinkel
en/of het winkelpand van de winkel ' [winkel] ' en/of de inventaris van die
winkel en/of de omliggende (winkel)panden en/of omliggende woningen te
duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, op of
omstreeks 8 januari 2024 te Den Haag, in elk geval in Nederland, opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen
heeft verschaft,
immers heeft hij
op of omstreeks 8 januari 2024 te Den Haag, althans in Nederland, tegen betaling
van een geldbedrag (van 50 euro),
- voornoemde [medeverdachte] en/of een ander met een voertuig (scooter) opgehaald terwijl
die [medeverdachte] en/of een ander voornoemde explosieve constructie voorhanden had,
en/of vervoerd en/of gebracht naar voornoemd winkelpand en/of
- de ontploffing gefilmd en/of
- op (de terugkeer van) die [medeverdachte] en/of die ander gewacht en/of
- die [medeverdachte] en/of een ander teruggebracht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit, wegens het ontbreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna, voor zover relevant, nader
worden ingegaan.
3.3
Bewijsoverwegingen
3.3.1
De vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 8 januari 2024 heeft bij de avondwinkel ‘ [avondwinkel] ’ aan de [straatnaam] in Den Haag een ontploffing plaatsgevonden. Door deze ontploffing is schade ontstaan aan het pand en de inventaris van voornoemde avondwinkel en de winkel ‘ [winkel] ’. Bovendien is er gevaar ontstaan voor omliggende (winkel)panden en woningen. Naar aanleiding van dit incident zijn de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij het veroorzaken van deze explosie.
3.3.2
Medeplegen of medeplichtigheid
De rol van de verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte bij deze ontploffing betrokken is geweest, hetzij als medepleger, hetzij – subsidiair – als medeplichtige.
De rechtbank gaat op basis van de inhoud van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 8 januari 2024 is de verdachte door [medeverdachte] benaderd met het verzoek om hem, tegen betaling van een geldbedrag, met de scooter naar een locatie te brengen. De verdachte is hierop ingegaan en hij heeft [medeverdachte] naar de avondwinkel aan de [straatnaam] in Den Haag gebracht. Vervolgens heeft hij gewacht terwijl [medeverdachte] een explosief tot ontploffing bracht en daarna heeft de verdachte [medeverdachte] weer naar huis gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer vast is komen te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van het feit. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet concluderen dat tussen [medeverdachte] en de verdachte een nauwe en bewuste samenwerking bestond met betrekking tot het teweegbrengen van de ontploffing. De verdachte heeft slechts gefungeerd als chauffeur. Uit zijn verklaring volgt dat hij pas wist wat [medeverdachte] van plan was, toen [medeverdachte] in de buurt van de avondwinkel het explosief uit de buddyseat van zijn scooter haalde. Niet is gebleken dat de verdachte hier eerder van op de hoogte was. Daarnaast is geen sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering van de ontploffing. De rechtbank zal de verklaring van getuige [getuige] , die tegenover de politie heeft verklaard dat drie personen bij het incident betrokken zouden zijn geweest, buiten beschouwing laten, nu deze verklaring niet strookt met de overige bewijsmiddelen in het procesdossier.
Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden acht de rechtbank de rol van de verdachte van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. Het (tevens) filmen van de ontploffing is ook onvoldoende om tot medeplegen te komen, nu het filmen niet gekwalificeerd kan worden als een materiële of intellectuele bijdrage aan het delict, maar slechts een rol vervult in het vastleggen daarvan. Niet gebleken is namelijk dat het filmen (bijvoorbeeld met het oog op het tonen van de beelden aan derden) onderdeel was van de uitvoering van de ontploffing. De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medeplichtige moet worden aangemerkt. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat het subsidiair ten laste gelegde feit, de medeplichtigheid aan de ontploffing, wettig en overtuigend is bewezen.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH1R024004, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina’s 1 t/m 214, onderzoek Hiry24). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 september 2025;
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , namens [avondwinkel] , opgemaakt op 8 januari 2024 (p. 46-49);
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , namens [winkel] , opgemaakt op 8 januari 2024 (p. 54-56);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 januari 2024 (p. 83-94);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2024 (p. 95-106);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 mei 2024 (p. 119-123).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
[medeverdachte] op 8 januari 2024 te 's-Gravenhage bij een winkelpand ( [avondwinkel] ) aan de [adres] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk vuurwerk te bevestigen aan twee flessen met ontvlambare vloeistof en vervolgens
voornoemdexplosief af te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand van avondwinkel [avondwinkel] en de inventaris van die avondwinkel en het winkelpand van de winkel ' [winkel] ' en de inventaris van die winkel en de omliggende (winkel)panden en omliggende woningen te duchten was,
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, hij, verdachte, op 8 januari 2024 te Den Haag, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft,
immers heeft hij op 8 januari 2024 te Den Haag, tegen betaling van een geldbedrag,
- voornoemde
[medeverdachte]met een scooter opgehaald terwijl die
[medeverdachte]voornoemde explosieve constructie voorhanden had, en vervoerd en gebracht naar voornoemd winkelpand en
- op de terugkeer van die
[medeverdachte]gewacht en
- die
[medeverdachte]teruggebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 93 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 90 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte een forse werkstraf op te leggen, met aftrek van de dagen die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft daarbij gewezen op het blanco strafblad van de verdachte en de positieve ontwikkelingen in zijn persoonlijke omstandigheden. Volgens de raadsvrouw past het in dat verband niet om jeugddetentie, dan wel een voorwaardelijke straf met toezicht van de jeugdreclassering op te leggen. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht in het vonnis expliciet te overwegen dat deze veroordeling niet van doorslaggevende betekenis behoort te zijn bij een toekomstige aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Ten slotte heeft zij verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
In de nacht van 8 januari 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te weten medeplichtigheid aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij een avondwinkel in Den Haag. De ontploffing heeft geleid tot aanzienlijke schade aan het pand en de inventaris van de avondwinkel en aan een nabijgelegen winkelpand. Daarnaast is gevaar ontstaan voor de omliggende (winkel)panden en woningen.
De verdachte heeft, tegen betaling, zijn mededader met de scooter opgehaald, vervoerd en naar de avondwinkel gebracht. Terwijl de mededader het explosief tot ontploffing bracht, heeft de verdachte op hem gewacht en de ontploffing bovendien gefilmd. Daarna heeft de verdachte zijn mededader terug naar huis gebracht. De rechtbank acht het zorgelijk dat de verdachte geen weerstand heeft geboden aan het verzoek van zijn mededader om hem midden in de nacht door Den Haag te vervoeren. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat in de afgelopen periode in Den Haag en andere grote steden in Nederland meerdere soortgelijke explosies hebben plaatsgevonden. Deze incidenten leiden tot grote maatschappelijke onrust en een toename van gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij de directe slachtoffers, maar ook in de samenleving als geheel. Dat blijkt ook uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] . Ter terechtzitting heeft hij een invoelbare slachtofferverklaring voorgedragen, waaruit blijkt dat de ontploffing zijn leven, en dat van zijn naasten, ingrijpend heeft veranderd. Zo is hij zijn avondwinkel kwijtgeraakt, met alle financiële gevolgen van dien. Daarnaast heeft hij gedurende langere tijd in angst en onzekerheid verkeerd.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met zijn handelen heeft bijgedragen aan deze ernstige gevolgen voor het slachtoffer en aan de bredere maatschappelijke onrust die wordt veroorzaakt door explosies als de onderhavige.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 september 2025. Hieruit volgt dat de verdachte op 14 februari 2024 een strafbeschikking van €290,00 opgelegd heeft gekregen voor het negeren van een stopteken. De rechtbank zal gezien het strafblad van de verdachte dan ook rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 15 september 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter terechtzitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen en dat hij spijt heeft betuigd van zijn daad. Het lijkt erop dat hij niet stil heeft gestaan bij de consequenties van zijn handelen en dat dit voornamelijk een impulsieve gedraging is geweest. Het afgelopen jaar is de verdachte begeleid door de jeugdreclassering. Hij heeft zich goed gehouden aan de schorsende voorwaarden in het kader van zijn voorlopige hechtenis. Voorts heeft de verdachte afstand genomen van zijn vroegere vriendenkring, zijn thuissituatie geeft geen aanleiding tot zorgen en hij is gericht bezig met zijn toekomst. Zo heeft hij zijn startkwalificatie behaald, volgt hij een vervolgopleiding op het MBO, heeft hij een bijbaan en doet hij aan sport in zijn vrije tijd. Volgens de Raad zijn er nu weinig tot geen risicofactoren aanwezig en juist veel beschermende factoren. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Het opleggen van jeugdreclasseringstoezicht wordt niet noodzakelijk geacht. Daarnaast heeft de Raad verzocht om in het vonnis op te nemen dat de op te leggen straf minder invloed dient te hebben bij een toekomstige aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag (VOG).
De deskundige van Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering) heeft ter terechtzitting verklaard het advies van de Raad te volgen. De verdachte heeft hard gewerkt en de gestelde doelen behaald. Gedurende de afgelopen periode is er weinig contact geweest tussen de jeugdreclassering en de verdachte. Het gaat goed met de verdachte, zodat het opleggen van jeugdreclasseringstoezicht niet noodzakelijk wordt geacht.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ten gunste van de verdachte rekening met een aantal factoren. Zo is zijn rol beperkt gebleven tot die van medeplichtige. Voorts wordt meegewogen dat de verdachte het feit heeft bekend en daarmee verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad. Daarnaast heeft hij zich zorgvuldig gehouden aan de schorsingsvoorwaarden gedurende ruim een jaar en drie maanden en is hij op een positieve manier bezig met zijn leven. De wijze waarop de verdachte is aangehouden, te weten op school, weegt voor de rechtbank in matigende zin bij het bepalen van de straf mee. Gezien al deze omstandigheden komt de rechtbank tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.
Gelet op de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, acht de rechtbank het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 63 dagen opleggen, met aftrek van de dagen die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (3 dagen), waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf zal slechts de algemene voorwaarde dat hij geen strafbare feiten mag plegen worden verbonden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Om de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking te brengen, zal de rechtbank daarnaast een werkstraf voor de duur van 50 uren opleggen, te vervangen door 25 dagen jeugddetentie als deze niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd.
Verklaring omtrent het gedrag (VOG)
De raadsvrouw heeft verzocht om in dit vonnis op te nemen dat deze veroordeling aan het verkrijgen van een VOG niet in de weg hoeft te staan. De rechtbank stelt voorop dat de beslissing over het verkrijgen van een VOG niet bij de rechtbank ligt, maar bij Dienst Justis. Het verstrekken of weigeren van een VOG hangt af van verschillende omstandigheden, waaronder de functie die de verdachte in de toekomst zou willen bekleden. Het is daarom niet aan de strafrechter om zich in deze procedure te mengen. Het verzoek van de raadsvrouw zal dan ook worden afgewezen. Dit laat uiteraard onverlet dat de overwegingen van de rechtbank hierboven door Dienst Justis meegewogen kunnen worden.
7. De vordering van de benadeelde partij [aangever 1] en de schadevergoedingsmaatregel
[aangever 1] , ter terechtzitting bijgestaan door L. de Groot, werkzaam bij Slachtofferhulp Nederland, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van €27.687,75, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op €25.687,75 aan materiële schade en €2.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de behandeling van deze vordering te ingewikkeld is en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair is verzocht om de vordering fors te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de gevorderde materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het subsidiair bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door en namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, en op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van €750,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van €750,00,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Geen hoofdelijkheid
Gelet op het ondergeschikte aandeel van de verdachte in het bewezen verklaarde feit ten opzichte van zijn mededader, acht de rechtbank het niet passend om de verdachte hoofdelijk aansprakelijk te achten voor de volledige schade. De rechtbank zal de vordering daarom niet hoofdelijk toewijzen, maar het schadebedrag naar rato van ieders aandeel in het feit verdelen. Dit betekent dat de verdachte, overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen, zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van €750,00 ter vergoeding van immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag €750,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 48, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
medeplichtigheid aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
63 (DRIEËNZESTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (door de rechtbank begroot op 3 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf,
60 (ZESTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
1 (EEN) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte daarnaast tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
50 (VIJFTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 (VIJFENTWINTIG) DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook nu hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van €750,00 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [aangever 1] , een bedrag van €750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €750,00,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2025.