In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 27 oktober 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing moet nemen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, wat aanleiding gaf tot de ingebrekestelling door eiser op 26 juni 2025. De rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling tijdig was, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn.
De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister verplicht is om alsnog een besluit te nemen. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 18 augustus 2025. De rechtbank heeft de minister opgeroepen om binnen de gestelde termijn een besluit te nemen, en heeft de proceskosten van eiser toegewezen.