ECLI:NL:RBDHA:2025:18382
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Gedeeltelijke intrekking van omgevingsvergunning milieu en motiveringsgebrek in geluidbelasting voorschriften
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Shell Nederland Raffinaderij B.V. en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Shell had verzocht om gedeeltelijke intrekking van haar milieuvergunning van 3 november 2006, in verband met de beëindiging van de activiteiten van de CPO-fabriek op haar terrein. Het college heeft dit verzoek ingewilligd, maar heeft tegelijkertijd twee nieuwe voorschriften aan de omgevingsvergunning van Shell toegevoegd. Shell was het niet eens met deze nieuwe voorschriften en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden voorschriften betrekking hebben op de geluidbelasting die door de inrichting van Shell mag worden veroorzaakt. Shell betoogde dat de immissiepunten, die in de voorschriften zijn opgenomen, niet correct zijn vastgesteld, omdat ze niet op de gevels van te beschermen woningen zijn gelegen, maar op grotere hoogtes. Dit zou in strijd zijn met de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (HMRI). De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de keuze voor immissiepunten op grotere hoogtes een meerwaarde heeft.
De rechtbank heeft het beroep van Shell gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de nieuwe voorschriften betreft. Het college is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan Shell, maar niet tot vergoeding van de proceskosten, omdat deze zaak samenhangt met andere zaken die gelijktijdig zijn behandeld.