ECLI:NL:RBDHA:2025:18447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.20850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag en ontvankelijkheid van de aanvraag

Deze uitspraak betreft de herhaalde asielaanvraag van eiseres, die eerder op 24 november 2024 een asielaanvraag heeft ingediend, welke werd afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres heeft op 7 april 2025 een nieuwe aanvraag ingediend, maar verweerder verklaarde deze niet-ontvankelijk op 29 april 2025, omdat er volgens hem geen relevante nieuwe elementen waren. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres via videoverbinding aanwezig was, samen met haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de nieuwe elementen niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20850

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Sarmastzada).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van verweerder op de asielaanvraag van eiseres. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres al eerder een asielaanvraag heeft gedaan en er volgens verweerder geen relevante nieuwe elementen of bevindingen zijn die inhoudelijke beoordeling rechtvaardigen. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit van verweerder niet in stand kan blijven. Verweerder heeft onvoldoende uitgelegd waarom wat eiseres heeft aangevoerd niet relevant is voor de behandeling van de aanvraag. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 7 april 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 29 april 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiseres verzoekt de rechtbank om het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat verweerder de terugreis van eiseres uit Kenia organiseert.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (via videoverbinding), de gemachtigde van eiseres, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
Eerste asielaanvraag
3. Eiseres heeft eerder op 24 november 2024 asiel aangevraagd. Zij heeft bij haar aanvraag een Keniaans paspoort overgelegd. Dat paspoort is als authentiek beoordeeld. Eiseres stelt echter Somalisch te zijn en dat zij het Keniaanse paspoort heeft gekocht. Op 9 december 2024 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft eiseres tegengeworpen dat eiseres, ondanks meerdere keren de Keniaanse ambassade te hebben benaderd, niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan om aan te tonen dat het paspoort op frauduleuze wijze is verkregen en verweerder dus niet vanuit de samenwerkingsverplichting de Keniaanse autoriteiten hoeft te benaderen. Hij gaat uit van de Keniaanse nationaliteit. De rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard op 10 maart 2025. [1] Op 24 maart 2025 heeft eiseres het door haar ingestelde hoger beroep ingetrokken.
Herhaalde asielaanvraag waar dit beroep over gaat
4.
Uitzetting van eiseres stond gepland op 9 april 2025. Eiseres heeft op 7 april 2025 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 8 april 2025 heeft verweerder besloten dat de uitzetting doorgang kan vinden. [2] Eiseres heeft bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 april 2025 afgewezen. [3] Eiseres is dezelfde dag uitgezet naar Kenia.
4.1.
Verweerder heeft op 29 april 2025 de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De advocaat van eiseres heeft tijdens deze nieuwe aanvraagprocedure pogingen gedaan om de Keniaanse autoriteiten te benaderen. Verweerder acht deze pogingen nieuwe elementen en bevindingen, maar acht deze niet relevant voor de beoordeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiermee immers niet aan haar inspanningsverplichting voldaan. De pogingen zijn zeer recent, vonden pas vlak voor uitzetting plaats en in een kort tijdsbestek. Afgezet tegen de periode van verblijf in Nederland mocht er meer van haar worden verwacht. Dat eiseres (nog) geen inhoudelijke reactie heeft ontvangen komt gezien het late moment van de verrichte inspanning, voor eigen rekening en risico.
4.2.
Op zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat ook met de hernieuwde pogingen in de beroepsfase eiseres nog altijd niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan.
Had verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres in behandeling moeten nemen?
Standpunt van eiseres
5. Eiseres voert aan dat zij relevante nieuwe elementen of bevindingen aan haar asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Met de pogingen die zij nu heeft gedaan om contact te leggen met de Keniaanse autoriteiten kan worden gezegd dat zij aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan en dat verweerder vanuit de samenwerkingsverplichting de Keniaanse autoriteiten moet benaderen.
Het juridisch kader
6. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan verweerder een opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren als daaraan geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of als er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6.1.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) [4] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [5] volgt dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvragen bestaat uit twee fasen. In fase 1 moet worden onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn. Dat is het geval wanneer het aangevoerde niet werd onderzocht in het kader van de vorige asielaanvraag en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn, komt de minister toe aan fase 2. In fase 2 moet worden onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
6.2.
Bij het beoordelen van een asielaanvraag gelden de verplichtingen uit artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn: [6] eiseres moet alle elementen ter staving van haar asielverzoek zo spoedig mogelijk indienen en verweerder moet in voorkomend geval actief met haar samenwerken om deze elementen aan te vullen (samenwerkingsverplichting). Dat geldt ook bij opvolgende aanvragen. [7] Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat als de vreemdeling stelt dat een echt bevonden paspoort buiten beschouwing moet worden gelaten omdat het frauduleus verkregen is, hij een inspanningsverplichting heeft om dat aannemelijk te maken. Volgens de Afdeling mag van de vreemdeling hierbij worden verwacht dat hij contact opneemt met de autoriteiten van het land die het paspoort zouden hebben uitgegeven, dat hij dat contact legt in een voor dat land gangbare taal en volgens de geldende procedures, dat hij dat contact vastlegt en dat hij zo nodig rappelleert. Als de vreemdeling onvoldoende moeite doet, dan mag verweerder uitgaan van de persoonsgegevens van het echt bevonden paspoort. Wanneer de vreemdeling een oprechte inspanning heeft geleverd, maar er niet in is geslaagd om een verklaring te krijgen over het paspoort, dan moet verweerder onderzoek gaan doen naar de gestelde nationaliteit. [8]
Oordeel van de rechtbank
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er weliswaar nieuwe elementen en bevindingen zijn, maar dat die niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag omdat eiseres nog altijd niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan en dat het uitblijven van een inhoudelijke reactie van de Keniaanse autoriteiten voor haar rekening en risico komt. In het bestreden besluit heeft verweerder voor die conclusie alleen de inspanningen van eiseres beoordeeld die niet bij een eerdere aanvraag zijn betrokken of onderzocht, te weten de pogingen tot contact met de Keniaanse autoriteiten tussen 28 maart 2025 en 6 april 2025.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder daarmee echter niet kunnen volstaan. Hoewel de eerdere inspanningen niet ‘nieuw’ zijn in de zin van fase 1 van de ontvankelijkheidsbeoordeling, ziet de rechtbank geen reden om inspanningen uit een eerder tijdvak buiten beschouwing te laten voor de beoordeling van de inspanningsverplichting. Daarvoor moet dus gekeken worden naar het geheel van inspanningen. Uit het dossier en het bestreden besluit blijkt van de volgende inspanningen. Eiseres heeft via haar gemachtigde in de vorige procedure op 16 december 2024, 8 januari 2025, 4 februari 2025 en 18 februari 2025 e-mails gestuurd naar de Keniaanse ambassade. De Keniaanse ambassade heeft twee keer e-mails beantwoord en aangegeven het bericht door te sturen. De gemachtigde van eiseres in de huidige procedure heeft verder op 28 maart 2025 gebeld met de Keniaanse ambassade en heeft op 29 maart 2025 een brief naar de Keniaanse ambassade gestuurd met in de bijlagen onder andere de gedocumenteerde pogingen tot contact tijdens de vorige procedure. Verder heeft hij op 31 maart 2025 een brief gestuurd naar de Keniaanse ambassade en op 3 april 2025 gebeld en gemaild naar de ambassade. De ambassade heeft op 3 april 2025 gereageerd met de mededeling dat de e-mail intern is doorgestuurd. Op 6 april 2025 heeft gemachtigde een e-mail gestuurd aan het Directorate of Immigration. Op 6 augustus 2025 heeft gemachtigde van eiseres per e-mail aan de Keniaanse ambassade nogmaals verzocht de nationaliteit van eiseres te helpen vaststellen. Op 7 augustus 2025 heeft de ambassade bericht dat de e-mail intern is doorgestuurd. Alle correspondentie is in het Engels geweest. Op zitting is gebleken dat de Keniaanse autoriteiten nog altijd niet inhoudelijk hebben gereageerd.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiermee alles heeft gedaan waar zij redelijkerwijs toe in staat is en dus een oprechte inspanning heeft geleverd. Dat dit allemaal tijdens een kort tijdsbestek heeft plaatsgevonden of dat de contacten met de ambassade alleen dicht op de datum van uitzetting liggen kan niet gezegd worden in het licht van het totaal aan inspanningen. Nu er geen antwoord is gekomen van de Keniaanse autoriteiten waarin inhoudelijk op de Keniaanse nationaliteit of haar paspoort wordt ingegaan, is het aan verweerder om de autoriteiten te benaderen in het kader van de samenwerkingsverplichting.
7.3.
Op voorhand kan niet worden gezegd of de nieuwe contacten met de Keniaanse autoriteiten van eiseres, dan wel onderzoek door verweerder, zullen uitwijzen of eiseres de Keniaanse nationaliteit heeft, laat staan wat voor invloed dat heeft op een eventuele inhoudelijke beoordeling. De vraag of de nieuwe elementen de kans aanzienlijk groter maken dat eiseres in aanmerking komt voor internationale bescherming (fase 2 van de ontvankelijkheidsbeoordeling) kan dus niet worden beantwoord. De rechtbank acht daarmee het standpunt van verweerder dat de aanvraag niet-ontvankelijk is dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie en gevolgen
8. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Omdat de uitkomst en gevolgen van nader onderzoek en daarmee het verblijfsrecht van eiseres nog onzeker zijn, zal de rechtbank verweerder niet opdragen om zorg te dragen voor de terugkeer van eiseres uit Kenia. Het verzoek van eiseres om op die manier zelf in de zaak te voorzien wijst de rechtbank dan ook af.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
10. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 29 april 2025;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.49903.
2.Besluit op grond van artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.NL25.15759.
4.Arrest van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, onder 34 e.v.
5.Uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, onder 5.1. e.v.
6.Richtlijn 2011/95/EU.
7.Zie het arrest in noot 9, onder 59 en 60.
8.Uitspraak van 14 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1071.