ECLI:NL:RBDHA:2025:18525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.30125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag van Nigeriaanse eiser

Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse eiser die een opvolgende aanvraag om asiel had ingediend. De rechtbank beoordeelde de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser, die eerder asiel had aangevraagd op basis van de vrees voor vervolging vanwege zijn afkomst en seksuele geaardheid. Eiser had op 2 juli 2024 een opvolgende aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk op 1 juli 2025. Eiser was het hier niet mee eens en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe documenten die eiser had overgelegd, niet wezenlijk bijdroegen aan zijn kans op internationale bescherming. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat de nieuwe stukken de kans op een positieve uitkomst niet aanzienlijk vergrootten. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvragen waren afgewezen en de rechtbank oordeelde dat de minister de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk mocht verklaren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en de niet-ontvankelijk verklaring bleef in stand. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30125

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag in stand blijft. De rechtbank is van oordeel dat de nieuwe stukken die eiser heeft overgelegd bij zijn opvolgende asielaanvraag de kans niet aanzienlijk groter maken dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming in Nederland. De minister heeft eisers aanvraag daarom niet-ontvankelijk mogen verklaren. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 2 juli 2024 een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 juli 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met vooraankondiging niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De totstandkoming van de bestreden besluitvorming
3. Hij is van Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992. Eiser heeft een op 1 maart 2012 een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk gekregen. Deze vergunning is bij besluit van 28 november 2013 ingetrokken en de aanvraag tot voortgezet verblijf op deze grond van eiser is afgewezen. Eiser heeft zijn daartegen ingestelde beroep ingetrokken zodat deze intrekking en afwijzing in rechte vaststaat.
3.1.
Eiser heeft op 15 januari 2014 asiel aangevraagd. Eiser heeft aan deze aanvraag onder andere ten grondslag gelegd dat zijn vader (een juju-priester) is overleden en dat het Ogboni genootschap waar zijn vader priester was wil dat hij de rol van zijn vader overneemt en dat hij door hen gevangen is gezet. Op 19 mei 2015 is deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 18 november 2015 is de afwijzing van eisers eerste asielaanvraag onherroepelijk geworden. [1]
3.2.
Eiser heeft op 8 februari 2016 opnieuw asiel aangevraagd op dezelfde gronden. Eiser heeft aan deze asielaanvraag tevens ten grondslag gelegd dat hij naar eigen zeggen homoseksueel is Op 9 augustus 2017 is deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Het hoger beroep tegen de afwijzing is ongegrond verklaard op 21 maart 2018. [2] Hiermee is de afwijzing van eisers tweede asielaanvraag onherroepelijk geworden.
3.3.
Eiser heeft op 2 juli 2024 nogmaals asiel aangevraagd.
Het bestreden besluit
4. Eiser heeft bij zijn opvolgende aanvraag een aantal documenten overgelegd. Niet in geschil is dat deze documenten nog niet eerder zijn overgelegd, of overgelegd hadden kunnen worden, zodat zij moeten worden aangemerkt als nieuw. Het betreft een ‘letter of confirmation’ van [persoon A], de gestelde neef van eiser, een ‘sworn affidavit of fact’ van de Nigeriaanse politie uit Benin City die is gebaseerd op en geheel overeenkomt met een ‘sworn affidavit of fact’ van het High Court of Justice in Edo State. De minister heeft de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat deze nieuwe documenten de kans dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming volgens hem niet aanzienlijk groter maken.
Leiden de door eiser overgelegde documenten tot een aanzienlijk grotere kans op internationale bescherming?
5. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de door hem overgelegde documenten niet tot een aanzienlijk grotere kans op internationale bescherming leiden. Eiser betoogt dat aan de door hem overgelegde documenten wel degelijk waarde toekomt, omdat voor het opstellen daarvan moet worden voldaan aan bepaalde procedurele waarborgen. Hij wijst daarbij op artikel 115 van de Nigeriaanse Evidence Act 2011 en naar een artikel van de Immigration and Refugee Board of Canada (IRB) [3] waarin deze waarborgen zijn uitgelegd. Daaruit volgt dat uit de Evidence Act 2011 blijkt dat een affidavit die in de rechtbank wordt gebruikt alleen feiten en omstandigheden bevat waarover de getuige beschikt, hetzij vanwege persoonlijke wetenschap, hetzij op grond van informatie die hij waarachtig acht. Uit artikel 116 van de Evidence Act 2011 volgt bovendien dat de Nigeriaanse rechtbank partijen kan vragen bewijs te leveren van niet bewezen stellingen. Nu de Nigeriaanse rechtbank in dit geval niet aan partijen heeft gevraagd dit bewijs te leveren volgt daaruit, aldus eiser, dat de in de ‘sworn affidavit of fact’ opgenomen verklaringen waar zijn.
Het juridisch kader
5.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 26 januari 2022, [4] heeft overwogen volgt uit het arrest van het Hof van Justitie in de zaak LH, [5] dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen bestaat uit twee stappen. Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn. Uit het arreset LH volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd (zie ook punt 42 van het arrest XY). [6] Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de minister toe aan fase 2. Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het Hof van Justitie overweegt dat moet zijn voldaan aan beide in fase 1 en fase 2 genoemde ontvankelijkheidsvereisten, maar benadrukt dat het gaat om afzonderlijke vereisten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.2.
Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat de door eiser overgelegde documenten weliswaar nieuw zijn, maar niet relevant. De minister legt aan zijn standpunt terecht ten grondslag dat de inhoud van de documenten geheel is gebaseerd op de verklaringen van een persoon die stelt de neef van eiser te zijn. Volgens de minister zijn deze verklaringen om die reden niet objectief en is bovendien niet gebleken dat [persoon A] daadwerkelijk de neef van eiser is. Verder komen de verklaringen in zowel de brief van [persoon A] als de ‘sworn affidavit of fact’ op veel belangrijke punten niet overeen met eerder door eiser afgelegde verklaringen in zijn asielprocedures. De minister stelt zich in dat verband terecht op het standpunt dat de verklaringen van de gestelde neef van eiser de eerdere verklaringen van eiser eerder ongeloofwaardiger maken dan geloofwaardiger. Daarbij wijst de minister er terecht op dat veel van de punten waarover de verklaringen van de gestelde neef van eiser verschillen met die van eiser, de kern van eisers asielrelaas raken. De minister heeft gezien voorgaande geen waarde hoeven hechten aan de door eiser overgelegde documenten.
5.2.1.
De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat de in artikelen 115 en 116 van de Nigeriaanse Evidence Act 2011 opgenomen procedurele waarborgen maken dat de minister wel waarde had moeten hechten aan de door eiser overgelegde documenten. Deze Evidence Act 2011 is blijkens het toepassingsbereik niet van toepassing op de ‘letter of confirmation’ van de gestelde neef van eiser. De minister stelt zich daarnaast terecht op het standpunt dat deze procedurele waarborgen geen invloed hebben op de feitelijke juistheid van de in de ‘sworn affidavit of fact’ opgenomen verklaringen. De omstandigheid dat de Nigeriaanse rechtbank bij de gestelde neef van eiser geen navraag heeft gedaan over zijn verklaringen leidt niet zonder meer tot de conclusie dat die verklaringen daarom feitelijk juist moeten zijn.
6. De minister heeft op 1 september 2025 een bericht geüpload in het digitale dossier. Daarin staat – kort gezegd – dat eiser volgens de minister met onbekende bestemming is vertrokken en dat de minister de rechtbank daarom verzoekt om te beoordelen of eiser nog procesbelang is. Nu het onderzoek echter al is gesloten betrekt de rechtbank dit bericht niet bij de beoordeling.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van eisers aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Loof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 15/11526 (niet gepubliceerd).
2.Zaaknummers 201801814/1/V2 en 201801814/2/V2.
3.IRB, 10 November 2021, ‘
4.ECLI:NL:RVS:2022:208, overweging 5.1. e.v.
5.Hof van Justitie, 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
6.Hof van Justitie, 9 september 2021, ECLI:EU:C:2021:710.