ECLI:NL:RBDHA:2025:18600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep inzake zicht op uitzetting naar India en aanvraag gezinshereniging

Op 10 mei 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, een Indiase nationaliteit hebbende, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De maatregel van bewaring is op 2 oktober 2025 opgeheven, waarna een nieuwe maatregel is opgelegd. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 7 oktober 2025 gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was, en dat de beoordeling van de rechtmatigheid zich beperkt tot de periode na 5 augustus 2025. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar India was, omdat de Indiase autoriteiten niet reageerden op verzoeken om informatie. De rechtbank oordeelde echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar India is en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de Indiase autoriteiten geen medewerking verlenen. De rechtbank concludeerde dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 8 oktober 2025 door mr. K.M. de Jager, met mr. E.C. Jacobs als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.47976

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring met ingang van 2 oktober 2025 opgeheven, en een nieuwe maatregel opgelegd.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 7 oktober 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Indiase nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1988.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 mei 2025 [1] en 11 augustus 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan de laatste uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 augustus 2025.
4. Eiser stelt dat zicht op uitzetting heeft ontbroken. De Indiase autoriteiten hebben niet gereageerd op de maandelijkse rappels. Door verweerder zijn ook geen inlichtingen verstrekt over wat de gemiddelde reactietermijn is van de Indiase autoriteiten, of zij bereid zijn mee te werken, en of eerder uitzettingen naar India hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft eiser een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn minderjarige kind.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn heeft ontbroken. In zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting naar India. De stelling dat verweerder geen inlichtingen heeft verstrekt over de medewerking maakt dit niet anders. Niet is gebleken dat er concrete aanwijzingen zijn dat de Indiase autoriteiten in zijn algemeenheid geen medewerking verlenen. Uit het feit de Indiase autoriteiten niet op de rappels hebben gereageerd kan niet worden afgeleid dat de Indiase autoriteiten op voorhand zullen weigeren aan eiser een lp [3] te verstrekken. Daarbij komt dat niet is gebleken dat eiser zelf ook maar enige inspanning heeft verricht om de afgifte van een lp te bevorderen.
6. Uit de opheffing van de maatregel (formulier M113) kan verder worden afgeleid dat de maatregel van bewaring is opgeheven vanwege het indienen van een aanvraag voor verblijf bij zijn minderjarige kind op 2 oktober 2025. Dat eiser deze aanvraag heeft ingediend, maakt daarom niet dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van opheffen onrechtmatig is geweest.
7. Ook is overigens niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van opheffen op enig moment onrechtmatig is geweest. Er is ook niet gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers terugkeer. [4]
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 oktober 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.Laissez-passer.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Adrar, GB tegen de Minister van Asiel en Migratie van 4 september 2025, C-313/25 PPU, ECLI:EU:C:2025:647.