ECLI:NL:RBDHA:2025:1863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
NL24.47278 en NL24.47279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter heeft op 21 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was en de minister van Asiel en Migratie zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser, geboren in 1994 en van Turkse nationaliteit, had op 8 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk volgens verweerder verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, gezien eiser eerder in Oostenrijk asiel had aangevraagd.

Eiser voerde aan dat de zienswijze als herhaald en ingelast moest worden beschouwd en dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening inhoudelijk moest behandelen. Hij stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een overdracht naar Oostenrijk onredelijk zouden maken, zoals zijn psychische problemen en het feit dat hij al geruime tijd in Nederland verbleef en getrouwd was met een Nederlandse partner. De rechtbank oordeelde echter dat de stellingen van eiser onvoldoende waren om aan te tonen dat de asielprocedure in Oostenrijk niet aan de vereisten voldeed.

De rechtbank concludeerde dat het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, voldoende zorgvuldig en gemotiveerd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van griffier J. Dommerholt, en werd openbaar gemaakt op 13 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.47278 en NL24.47279
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: C.L.J.M. Wilhelmus),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: A.T.M. Vroom-Van Berckel)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk ervoor verantwoordelijk is.
1.1
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 21 januari 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 8 juni 2024 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat hij eerder in Oostenrijk asiel heeft aangevraagd. Oostenrijk is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert primair aan dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. In het bijzonder verwijst eiser naar enkele passages uit de zienswijze waaruit -kort samengevat- volgt dat eiser vindt dat het voornemen niet in stand kan blijven, dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 Dublinverordening inhoudelijk in behandeling moet nemen en dat Oostenrijk niet de verantwoordelijke lidstaat kan zijn nu niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Als Dublinterugkeerder loopt eiser een risico om in Oostenrijk gedetineerd te worden. Eiser is 23 april 2022 Nederland binnengekomen, niet 2023 zoals in de brief van verweerder aan Oostenrijk vermeld staat. Dat Oostenrijk na heroverweging de claim geaccepteerd heeft wil niet zeggen dat de verantwoordelijkheid van Oostenrijk zonder meer vast staat. Er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat een overdracht van een onevenredige hardheid getuigt, zo heeft eiser psychische problemen, verblijft hij al geruime tijd in Nederland en is hij gehuwd met een partner die in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft. Uit de Dublinverordening blijkt dat het niet de bedoeling is om gezinsleden te scheiden. Het voornemen is niet daadkrachtig gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Verweerder was ervan op de hoogte dat eiser bij zijn aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning in augustus 2022 en in de bezwaarprocedure tegen de afwijzing daarvan al gemeld heeft in Oostenrijk asiel aan te hebben gevraagd, het claimverzoek is dan ook te laat ingediend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Verwijzing naar de zienswijze
6. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hen niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Heeft verweerder het besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd voorbereid?
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand gekomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1
Het betoog van eiser dat verweerder in het voornemen onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig is ingegaan op de omstandigheden van eiser en dat verweerder ten onrechte standaard tekstblokken heeft gebruikt, slaagt niet. Een voornemen is een voorbereidingshandeling en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De rechtbank is van oordeel dat in het voornemen duidelijk uiteen is gezet op welke gronden Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank vindt bevestiging in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 23 november 2023. [3]
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen tegenover Dublinclaimanten nakomt. De Afdeling heeft bij uitspraak van 3 mei 2023 [4] , 24 mei 2023 [5] en 17 april 2023 [6] , geoordeeld dat dit uitgangspunt klopt.
8.1
Het ligt in beginsel op de weg van eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [7] of artikel 4 van het Handvest [8] . Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. Dat is beschreven in het arrest Jawo [9] . Eiser heeft zijn stelling dat hij als Dublinterugkeerder in Oostenrijk het risico loopt gedetineerd te worden niet onderbouwd en is hier daarom niet in geslaagd.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft, in tegenstelling tot wat eiser stelt, in het bestreden besluit wel degelijk de eerdere reguliere aanvraag van eiser, zijn Nederlandse partner en zijn medische klachten in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening betrokken. Dit volgt uit pagina 3, eerste alinea en verder van het bestreden besluit. Daar is over de psychische klachten van eiser opgemerkt dat eiser geen recente medische documenten heeft overgelegd en dat ook niet is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op zitting verklaard niet over medische stukken van eiser te beschikken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin dan ook geen aanleiding heeft hoeven zien om de aanvraag aan zich te trekken.
9.1
Over de Nederlandse echtgenote van eiser heeft verweerder er terecht op gewezen dat in het geval van eiser sprake is van een terugname en dat eiser in beginsel slechts een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening kan doen in zijn procedure in Oostenrijk. Daarbij komt dat in dit geval ook geen sprake is van een gezinslid die als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, nu de echtgenote van eiser de Nederlandse nationaliteit heeft. Ook in dit feit heeft verweerder daarom geen aanleiding hoeven zien de aanvraag van eiser aan zich te trekken.
9.2
Ook het feit dat eiser in de reguliere procedure in 2022 al melding van een asielprocedure in Oostenrijk heeft gemaakt, maakt niet dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken. De vraag of eiser eerder in Europa asiel heeft aangevraagd werd pas relevant op het moment dat eiser zijn asielverzoek deed en maakt dus niet dat het claimverzoek te laat is ingediend. Dat verweerder eiser er tijdens de reguliere procedure op had moeten wijzen dat bij een asielverzoek mogelijk een claim op Oostenrijk zou worden gelegd, volgt de rechtbank niet.
9.3
Dat verweerder met het claimverzoek onduidelijke informatie aan de Oostenrijkse autoriteiten heeft verstrekt en dat dit in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten worden betrokken, volgt de rechtbank evenmin. In het tweede claimverzoek van 8 juli 2024 staat dat op pagina 2 dat eiser Nederland op 23 april 2023 is binnengekomen. Dit beschouwt de rechtbank als een kennelijke verschrijving. In de alinea ervoor staat dat eiser op 23 april 2022 Nederland is binnengekomen en laatstgenoemde datum wordt ook in het eerste claimverzoek genoemd. Ook hierin heeft verweerder daarom geen aanleiding hoeven zien de asielaanvraag aan zich te trekken.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekend dat het beroep ongegrond is en het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat Oostenrijk ervoor verantwoordelijk is, in stand blijft.
11. Nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [10] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2023:4348.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.