ECLI:NL:RBDHA:2025:1863
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter heeft op 21 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was en de minister van Asiel en Migratie zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser, geboren in 1994 en van Turkse nationaliteit, had op 8 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk volgens verweerder verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, gezien eiser eerder in Oostenrijk asiel had aangevraagd.
Eiser voerde aan dat de zienswijze als herhaald en ingelast moest worden beschouwd en dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening inhoudelijk moest behandelen. Hij stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een overdracht naar Oostenrijk onredelijk zouden maken, zoals zijn psychische problemen en het feit dat hij al geruime tijd in Nederland verbleef en getrouwd was met een Nederlandse partner. De rechtbank oordeelde echter dat de stellingen van eiser onvoldoende waren om aan te tonen dat de asielprocedure in Oostenrijk niet aan de vereisten voldeed.
De rechtbank concludeerde dat het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, voldoende zorgvuldig en gemotiveerd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van griffier J. Dommerholt, en werd openbaar gemaakt op 13 februari 2025.