ECLI:NL:RBDHA:2025:18652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke asielzaak

Op 9 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van twee verzoekers, die beiden van dezelfde nationaliteit zijn. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.S. Visser, hadden een aanvraag ingediend die door de Minister van Asiel en Migratie was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de verzoekers hebben aangegeven geen beroep in te stellen tegen de beslissing op het bezwaarschrift dat op 6 mei 2025 door de minister is genomen. Dit betekent dat er geen beroepsprocedure loopt tegen het besluit waartegen het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek niet inhoudelijk te beoordelen en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder zitting, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.731

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1]

geboren op [geboortedatum verzoeker 1]
V-nummer: [V-nummer verzoeker 1]

en

[verzoeker 2]

geboren op [geboortedatum verzoeker 2]
V-nummer: [V-nummer verzoeker 2]
beide van [nationaliteit verzoekers]
hierna te noemen: verzoekers,
(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekers.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
De minister heeft op 6 mei 2025 beslist op het bezwaarschrift.
1.3.
Verzoekers hebben aangegeven geen beroep in te stellen tegen de beslissing op het bezwaarschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het primaire besluit en het besluit op het bezwaar tegen dat besluit. Tegen dat laatste besluit loopt geen beroepsprocedure. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.E.M. Bruining, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.