In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser op grond van de Vreemdelingenwet. De minister van Asiel en Migratie had op 24 september 2025 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser, maar na een misverstand is de eiser buiten de macht van de minister gekomen en heengezonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring feitelijk is opgeheven door deze heenzending, en dat de eiser sindsdien zonder titel in bewaring heeft verbleven. De rechtbank oordeelt dat de maatregel onrechtmatig was en heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard. De rechtbank gelast de invrijheidstelling van de eiser en kent een schadevergoeding toe van € 1600,- voor de onterechtelijke detentie van zestien dagen. Daarnaast worden de proceskosten van de eiser vergoed tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.