ECLI:NL:RBDHA:2025:1866
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn in Dublinprocedure
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlenging van de overdrachtstermijn in de Dublinprocedure. Eiser heeft op 8 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Met het besluit van 28 november 2024 heeft verweerder deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Met het bestreden besluit van 28 november 2024 heeft verweerder de termijn voor overdracht naar Oostenrijk verlengd. De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
Eiser, geboren in 1994 en van Turkse nationaliteit, is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken, maar bij zijn echtgenote in Zwolle verblijft. Hij stelt dat de melding van onbekende bestemming (MOB) die op 9 oktober 2024 is gedaan, hem nooit heeft bereikt en dat er geen contact is opgenomen met zijn gemachtigde. Eiser betoogt dat de beschikking van verweerder in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat er geen overdracht kan plaatsvinden zolang er geen besluit op zijn asielaanvraag is genomen.
De rechtbank geeft eiser gelijk en oordeelt dat verweerder de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd. De rechtbank concludeert dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan de autoriteiten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de uiterste overdrachtsdatum vast op 24 januari 2024. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.