ECLI:NL:RBDHA:2025:1866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
NL24.48153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn in Dublinprocedure

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlenging van de overdrachtstermijn in de Dublinprocedure. Eiser heeft op 8 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Met het besluit van 28 november 2024 heeft verweerder deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Met het bestreden besluit van 28 november 2024 heeft verweerder de termijn voor overdracht naar Oostenrijk verlengd. De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser, geboren in 1994 en van Turkse nationaliteit, is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken, maar bij zijn echtgenote in Zwolle verblijft. Hij stelt dat de melding van onbekende bestemming (MOB) die op 9 oktober 2024 is gedaan, hem nooit heeft bereikt en dat er geen contact is opgenomen met zijn gemachtigde. Eiser betoogt dat de beschikking van verweerder in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat er geen overdracht kan plaatsvinden zolang er geen besluit op zijn asielaanvraag is genomen.

De rechtbank geeft eiser gelijk en oordeelt dat verweerder de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd. De rechtbank concludeert dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan de autoriteiten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de uiterste overdrachtsdatum vast op 24 januari 2024. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48153

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: C.L.J.M. Wilhelmus),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: A.T.M. Vroom-Van Berckel)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlenging
van de overdrachtstermijn in de Dublinprocedure.
1.1
Eiser heeft op 8 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Met het besluit van 28 november 2024 heeft verweerder deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Met het bestreden besluit van 28 november 2024 heeft verweerder de termijn voor overdracht naar Oostenrijk verlengd.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Turkse nationaliteit. Verweerder heeft de termijn voor overdracht overeenkomstig artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening verlengd omdat volgens haar sprake is van onderduiken.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Eiser is niet met onbekende bestemming vertrokken (MOB) maar verblijft bij zijn echtgenote in Zwolle. Dit is of had bekend kunnen zijn bij de IND, want op 19 en 25 juni 2024 heeft eiser ook brieven van de IND op dit adres ontvangen. De MOB melding van 9 oktober 2024 heeft eiser nooit ontvangen en er is ook geen contact opgenomen met gemachtigde van eiser, die zich in oktober 2024 nog bij de IND gemeld heeft. Eiser heeft op 22 november 2024 bij de informatielijn geïnformeerd over zijn asielprocedure waaruit volgt dat hij niet MOB was. De beschikking van verweerder kan niet in stand blijven nu deze in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, internationale wet- en regelgeving en het motiverings- zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel is genomen. Ook kan de overdracht niet gepland worden als er nog geen besluit op de asielaanvraag is genomen. Dat besluit is op 28 november 2024 genomen en op dezelfde dag heeft verweerder de overdrachtstermijn verlengd. Nu er op 9 oktober 2024 nog geen overdrachtsbesluit en nog geen voorbereidende handelingen voor overdracht waren gepland is onderduiken met als doel overdracht voorkomen niet aannemelijk.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank geeft eiser gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
5. Uit artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening volgt dat de overdrachtstermijn van een vreemdeling met maximaal 18 maanden kan worden verlengd indien deze vreemdeling onderduikt. Voor onderduiken is volgens vaste rechtspraak vereist dat een vreemdeling doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten blijft. [1] De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat verweerder er- als de overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de betrokken vreemdeling zijn toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de autoriteiten daarvan op de hoogte te brengen- van mag uitgaan dat hij de bedoeling had onder te duiken om de overdracht te voorkomen, op voorwaarde dat hij zich bewust was van zijn verplichtingen. Het is vervolgens aan de betrokken vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij een dergelijke bedoeling niet had. [2]
6. Verweerder heeft zich ter zitting over de brieven die naar het adres in Zwolle zijn gestuurd op het standpunt gesteld dat eiser tijdens het gehoor van 24 juni 2024 heeft verklaard dat hij huwelijksproblemen heeft. Ook is er een correspondentieadres in Amsterdam doorgegeven. Verweerder heeft daaruit afgeleid dat eiser niet meer bij zijn vrouw in Zwolle woont. Verweerder stelt verder dat het op de weg van eiser lag om te melden dat hij op een nieuw adres ging wonen en dat heeft hij niet gedaan.
7. De hoogste bestuursrechter heeft in voormelde uitspraken van 14 december 2022 [3] en van 17 juli 2024 [4] onder verwijzing naar het arrest Jawo [5] toegelicht wanneer sprake is van onderduiken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat eiser erin is geslaagd om het vermoeden dat hij met onbekende bestemming is vertrokken, met de bedoeling om de overdracht te voorkomen, te weerleggen. De rechtbank ziet in deze zaak onvoldoende redenen om van onderduiken uit te gaan. Er was op 9 oktober 2024, de datum van de MOB-melding, nog geen asielbesluit genomen of zicht op een concrete overdrachtsdatum aan Oostenrijk. Ook was er op dat moment nog geen vertrekgesprek met eiser gepland. Eiser had geen enkele reden om onder te duiken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan de autoriteiten met de bedoeling de overdracht te voorkomen.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de overdrachtstermijn ten onrechte verlengd. Daarmee is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Dat betekent dat de uiterste overdrachtsdatum op 24 januari 2024 zal verstrijken.
9. De rechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte
proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het
verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16.
5.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218