Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
V-nummer: [V-nummer 2],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak hebben eisers op 6 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag van 20 maart 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank had eerder, op 12 november 2024, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Echter, op 18 april 2025 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder geen verweerschrift had ingediend.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, maar dat dit niet nodig is als de rechtbank al een termijn heeft gesteld. In dit geval had de rechtbank al een termijn van acht weken gesteld, die door verweerder niet was nageleefd. De rechtbank concludeert dat het tweede beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, aangezien verweerder nog steeds geen besluit had genomen op de aanvraag.
De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 200 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 en bepaalt dat het door eisers betaalde griffierecht van € 194 moet worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt.