In deze zaak heeft eiser op 25 april 2023 het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verzocht om handhavend op te treden tegen de eigenaar van een gemeentelijk monument aan de [adres 1] in Den Haag. Eiser verzocht om het opleggen van een last onder bestuursdwang om de dakkapel en kozijnen van het pand terug te brengen naar de staat van de in 1946 verleende bouwvergunning. Het pand, dat sinds 1 maart 1985 als gemeentelijk monument is geregistreerd, heeft een rijke geschiedenis en is gelegen in het Rijksbeschermd stadsgezicht Den Haag Centrum. Het college heeft het verzoek op 31 mei 2023 afgewezen, maar in het bestreden besluit van 30 oktober 2023 werd het bezwaar van eiser gegrond verklaard, met instandhouding van het primaire besluit onder verbetering van de motivering. Eiser was het niet eens met de verbeterde motivering en de toegepaste wegingsfactor van 0,5 bij de proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had afgezien van handhavend optreden, maar op onjuiste gronden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de proceskostenvergoeding betreft, omdat de toegepaste wegingsfactor van 0,5 niet gerechtvaardigd was. De rechtbank stelde vast dat de wegingsfactor 1 had moeten zijn, wat resulteerde in een proceskostenvergoeding van € 1.194,-. De rechtbank heeft het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten en het college veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht en de proceskosten in beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte motivering en de juiste toepassing van wegingsfactoren bij proceskostenvergoedingen in bestuursrechtelijke procedures.