ECLI:NL:RBDHA:2025:18762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.45633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie aan een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling, die in strafrechtelijke detentie heeft gezeten van 23 december 2024 tot 16 september 2025, heeft tegen het besluit van de minister beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat de minister zijn inspanningsverplichting niet heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te handhaven, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht en het ontbreken van geldige documenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn, ondanks de eerdere ervaringen van de vreemdeling met vreemdelingenbewaring. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 oktober 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.45633
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. N. den Ouden),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1971] .
Inspanningsverplichting
2. Eiser stelt dat de minister niet heeft voldaan aan de op hem
rustende inspanningsverplichting tijdens de strafrechtelijke detentie. Eiser heeft van 23 december 2024 tot en met 16 september 2025 in strafrechtelijke detentie gezeten. De minister heeft slechts twee vertrekgesprekken met eiser gevoerd, namelijk op 13 februari 2025 en 18 augustus 2025. Daarbij komt ook dat de minister pas op 18 september 2025 een extra rappel aan de Algerijnse autoriteiten heeft gezonden, terwijl de lp-aanvraag op dat moment al ruim zeven maanden liep.
3. De rechtbank overweegt het volgende. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de minister een
inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat een vreemdeling direct na afloop van zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring wordt gesteld. Uit de dossierstukken blijkt dat de minister tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser drie vertrekgesprekken heeft ingepland, waarvan eiser één gesprek heeft geweigerd. Verder heeft de minister op 19 februari 2025 een lp-aanvraag gezonden aan de Algerijnse autoriteiten en hier elke maand minstens één keer op gerappelleerd. Daarbij komt dat, zoals de minister ter zitting heeft toegelicht, niet precies bekend was wanneer de strafrechtelijke detentie zou eindigen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister zijn inspanningsverplichting niet heeft geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
6. Eiser betwist de zware gronden onder 3a, 3b, 3d, 3f en 3h. Hiertoe voert eiser aan dat bij de zware gronden onder 3a en 3b de feitelijke toelichting ontbreekt. De minister heeft niet gemotiveerd dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen of hoe eiser zich aan het toezicht onttrokken heeft. Met betrekking tot de zware grond onder 3d werkt eiser wel degelijk mee aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser heeft namelijk zijn volledige naam opgegeven. Uit het dossier blijkt verder ook niet dat nog aan de identiteit
van eiser wordt getwijfeld. Wat betreft 3h is ten onrechte niet toegelicht waarom dit tot een significant risico op onttrekking leidt.
8. De minister heeft ter zitting de zware grond onder 3f laten vallen.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3a en 3d feitelijk juist en voldoende heeft gemotiveerd. Uit het dossier volgt dat eiser voor zijn komst naar Nederland in Italië heeft verbleven en dat hij daar zijn paspoort heeft verloren en geen activiteiten heeft ondernomen om hier weer aan te komen. Hieruit volgt dat hij naar Nederland is gereisd zonder geldig reisdocument of visum en dus niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Eiser heeft verder dan wel zijn volledige naam opgegeven, maar heeft geen documenten overgelegd met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit. Daarbij heeft eiser geen identiteitsdocumenten en heeft hij ook al jaren geen activiteiten ondernomen om hier alsnog aan te komen. Samen met de verder niet betwiste zware gronden onder 3c, 3e en 3i en de niet betwiste lichte gronden bestaat voldoende aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een risico op onttrekking. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom reeds dragen. Wat overigens over de gronden in beroep is aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.

Zicht op uitzetting

10. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht is op uitzetting naar Algerije. Eiser heeft al eerder in vreemdelingenbewaring gezeten en dit heeft niet geleid tot uitzetting. In de maatregel van bewaring is vermeld dat de Algerijnse autoriteiten de achternaam van eiser moeilijk kunnen achterhalen. Hieruit blijkt volgens eiser dat er contact is geweest met de Algerijnse autoriteiten, maar dat het hen niet lukt zijn identiteit te achterhalen. De huidige lp-aanvraag loopt sinds 19 februari 2025. De minister heeft niet gemotiveerd hoe deze lp- aanvraag zou verschillen ten opzichte van de eerdere lp-aanvragen en waarom er nu nog, na zeven maanden, wel een lp zou worden afgegeven.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwijst hierbij naar rechtspraak van de Afdeling¹ waarin is geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet ontbreekt. Tot op heden heeft de minister geen bericht van de Algerijnse autoriteiten ontvangen dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven. Dit toont aan dat het onderzoek op de lp-aanvraag nog loopt. De minister is afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten en heeft hier geen invloed op. De minister heeft op de zitting toegelicht dat de identiteit tegenwoordig ook met dactyloscopie (vingerafdrukken) wordt onderzocht. Dat gebeurde nog niet tijdens de eerdere lp-aanvragen. Verder is ter zitting gebleken dat de vorige maatregel van bewaring dateert van 2020 en dat deze is opgeheven na een belangenafweging en niet omdat zicht op uitzetting naar Algerije ontbrak. Onder deze omstandigheden ontbreekt het zicht op uitzetting in het geval van eiser op dit moment niet. De beroepsgrond slaagt niet.

Lichter middel

12. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. In de maatregel staat dat door eiser geen omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot een lichter middel. Uit het
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.
gehoor volgen echter wel degelijk bezwaren van eiser. Eiser stelt hierin namelijk dat hij ouder wordt en deze situatie steeds zwaarder wordt voor hem. De minister is hierop ten onrechte niet op ingegaan in de belangenafweging.
13. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. In de maatregel is hiervoor verwezen naar de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Uit de zware gronden onder 3a, 3c, 3d, 3e en 3i en de lichte gronden onder 4a, 4c, 4d, 4e en 4f van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Hieruit volgt onder andere ook dat eiser geen geldige documenten, geen vaste woon- of verblijfplaats en onvoldoende middelen van bestaan heeft. De rechtbank ziet anders dan eiser betoogt geen reden dat de minister had moeten ingaan op de stelling van eiser in het gehoor dat hij ouder wordt en hij de situatie steeds zwaarder vindt worden. Niet valt in te zien dat de minister niet ook deze verklaring heeft betrokken en bovendien leidt deze verklaring er evident niet toe dat met een lichter middel had moeten worden volstaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

14. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 oktober 2025

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.